't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Hans Lodeizen met zijn zuster op vakantie in North Carolina.
Als Hans Lodeizen op 26 juli 1950 in de Clinique Cécil in Lausanne aan leukemie overlijdt, is hij zesentwintig jaar. Een nog weinig bekende dichter, die maar één dichtbundel had gepubliceerd, Het innerlijke behang (1949) dat in Van Oorschots serie De Vrije Bladen verscheen. Het is wonderlijk dat juist de nestor van de vaderlandse kritiek, J. Greshoff, de kwaliteit van deze toch bij uitstek jonge dichter, deze dichter van en voor de jeugd, meteen erkende en er een lovende kritiek in Het Vaderland aan wijdde. Waardering ondervond hij ook bij zijn schrijvende tijdgenoten. Bij de Vijftigers die hem zo niet als een bondgenoot, dan wel als een soort voorloper zagen. Wat Jacques Perk was voor de Tachtigers, was Lodeizen voor de Vijftigers. Zo nam Simon Vinkenoog hem op in zijn bloemlezing Atonaal (1951), experimentele poëzie van Noord- en Zuid-Nederland. Maar Lodeizen zou snel, zij het postuum, doorstoten naar de roem. Een eerste verzamelbundel Het innerlijk behang en andere gedichten verscheen in 1952 bij G.A. van Oorschot, en zou in herdruk verslonden worden, in het bijzonder door de middelbare schooljeugd. In de jaren zestig was Lodeizen, mèt Hans Andreus, met zijn zachte, sierlijke, weemoedige, vaak geraffineerde maar toch makkelijk aansprekende gedichten, de lieveling van de jeugd. In 1962 verscheen een tweede aanvullende bundel Nagelaten werk, weer bij Van Oorschot. Wat maakt deze poëzie nu zo aantrekkelijk, juist bij de jonge lezers - ook al zullen ouderen er ongetwijfeld ook blijvend van onder bekoring raken? Lodeizen heeft iets van de outcast, de ‘rebel without a cause’. Als zodanig is hij bijna een voorbeeld van een ‘held’ zoals later de popsterren zouden worden. Iemand die, na opgesloten te zijn in de grauwe jaren van de oorlog, na de bevrijding het geestelijke leven met handen en voeten beleeft. Daarbij komt dat Hans Lodeizen, ongetwijfeld begaafd, maar even ongetwijfeld niet, zoals zijn vader, voor een geslaagd carrière-mens in de wieg gelegd, de kans krijgt om in 1946 naar Amerika te gaan. Te ontsnappen kan men bijna zeggen. Amerika, voor een gretig levende en zeker soms ook wel roekeloze jongen, het land van de bevrijding en de ongekende mogelijkheden. De gedichten van Hans Lodeizen, met hun sfeer van jong-zijn en kleurige feestelijkheden, lijken in hun luchtige elegantie een beetje boven de wereld te zweven. Ze zijn licht en onaards, maar toch zeer autobiografisch. Men kan zijn gedichten zien als het verslag van zijn leven, van zijn aankomst in Amerika, zijn verblijf daar, zijn omgang met vrienden, zijn liefdes en verliefdheden. Hans Lodeizen was een rebel, zoals de jeugd dat altijd is. In opstand tegen het gezag dat de geslaagde, rijke vader zo overduidelijk uitstraalde. In het gedicht ‘voor prof. Carp’ schreef hij veelbetekenend:
ben ik nu werkelijk zo slecht
als mijn vader zegt...? wanneer
ik naar muziek luister stroomt er
van mijn schouders een beek schaterend
door het maanlicht...
‘wat jij me al niet in mijn leven
hebt aangedaan kan ik niet vergeten’,
de woorden die hij zegt zinken als stenen
en de dunne blauwe wind waar
de wind uit de berkeboom glijdt
en het terras als een wijnglas vult.
| |
[pagina 137]
| |
Gedicht door Hans Lodeizen, dat onder de titel ‘De buigzaamheid van het verdriet’ werd gebundeld in Het innerlijk behang (1949).
in een wereld van louter plezier / kwam ik haar tegen, glimlachend, / en ze zei: wat liefde is geweest / luister ernaar in de bomen / en ik knikte en we liepen nog lang / in de stille tuin. // de wereld was van louter golven / en ik zonk in haar als een lijk / naar beneden het water sloot / boven mijn hoofd en even / voelde ik een vis langs mij strijken / in de stille zee. // dag zei ik tegen haar dag kom / ik je nog eens tegen, glimlachend / maar de wind blies weg / haar gezicht in het water / en ik knikte en werd onzichtbaar / in het stille leven. // 19 Augustus 1949. Dit conflict met de vader en het gezag is het conflict van de jeugd met de wereld zelf. Hier staan twee werelden naast elkaar. De zachte, die van de droom en het geluk en die van de harde realiteit:
Wat moet hij nog doen met deze wereld
Kleuren of veranderen
Veranderen of vertrappen
Behouden of vergeten
en huilen in de schil
van een opgelegde hardheid?
En juist die tweespalt tussen droom en realiteit, tussen de luister van ‘een beek schaterend / door het maanlicht...’ en harde werkelijkheid, deze wereld die Lodeizen ‘niet de echte’ zal noemen, daar bevindt zich die kloof die zich vult met weemoed. Soms is het verzet melancholie van de dromer die zich een outcast voelt, en met verdrietige vermoeidheid, hunkerend naar vrolijke levenslust terzijde staat. Het beeld van de languisante elegante en vermoeide Pierrot, er is al eerder op gewezen, dringt zich onwillekeurig op. In de ‘moderne’ jongen die Hans Lodeizen was, de rebelse levensgenieter, gangmaker van feestjes en plezier op een heel warme zomerdag
hij had
alle vormen van verdriet
in zijn lichaam verdronken
maar angst
met hoed en parapluie
wachtte in de vestibule.
Gedicht door Hans Lodeizen, gebundeld in Het innerlijk behang (1949).
| |
[pagina 138]
| |
Hans Lodeizen met zijn ouders op het vliegveld van Zürich.
schuilt een zachte gedempte romanticus. De spot van iemand die op een feest is, maar niet meedoet lezen we in dat beeld van een society-avond in Avond bij de Merills:
zij zweven in een lucht
zij lachen hun glas leeg
de klok schatert de opera
was absolutely divine.
En tot een vriend in Amerika, Jams Merrill, zegt hij
Jim ik zou willen weten
wat maakt het de moeite waard
dat je door blijft schrijven...
Maar altijd weer tracht Lodeizen zijn levenszin op de zachte wanhoop te bevechten. Door zijn vroege dood zal Hans Lodeizen de bekoorlijke, weerloze en opstandige dichter van de zuivere jeugd blijven, de speelse, droevige, eeuwig jonge Pierrot die zich nog niet verloren heeft in het pantser van de volwassenheid. | |
Overig werkLondenvaarder (1984). |
|