't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Hans Andreus. Foto: Eddy Posthuma de Boer.
Een dichter die schrijft: Ach, ware ik een foton / of ware ik een neutrino, / dan ware mijn rustmassa nul, laat twee dingen blijken: zelfspot die hem zijn verlangens in dat ironisch gekleurde kleed van de fysica laat steken, en zoveel interesse voor de nieuwste natuurkunde dat hij daaraan zijn beelden wil ontlenen. Het citaat is uit Syntropisch (1965), weliswaar niet Andreus' sterkste bundel maar belangwekkend als tegenhanger van het meer aan mystiek herinnerende Klein boek om het licht heen (1964). Fotonen en neutrino's zijn onderwerpen van de quantum-fysica, die zich bezighoudt met de kleinste deeltjes en daarom ook met het licht. Hans Andreus was de dichter van dat licht. In Muziek voor kijkdieren (1951), zijn eerste bundel, brengt hij de extase van het zintuigelijk ervaren ervan tot klinken. In het ‘Laatste gedicht’ dat hij kort voor zijn dood
Fragment van een ongepubliceerd gedicht door Hans Andreus.
| |
[pagina 123]
| |
schreef, stelt hij de vraag: Waar blijf ik met dat licht van mij...? (Laatste gedichten, 1977). Zijn Verzamelde gedichten (1983) laten zien dat hij van het begin tot het eind in zijn werk steeds weer bij het licht terugkeert. Vooral in de latere bundels is het voor hem de redding uit een diepe crisis. Hoeveel licht er in Andreus' gedichten schijnt, hoe speels en zangerig die kunnen zijn, dat neemt niet weg dat in zijn werk ook schuldgevoel en doodsbesef een grote rol spelen. Een psychische crisis, verbonden met een in het prenatale wortelend trauma, is uitgebeeld in de korte roman Denise (1962), maar kreeg vooral op indrukwekkende wijze vorm in De sonnetten van de kleine waanzin (1957), een van de hoogtepunten uit Andreus' werk. Een afrekening met de crisis is die bundel niet, want tot in het laatste werk van Andreus keert dit thema terug. Toch eindigt de sonnettenreeks met een apotheose, een beeld van verlossing in een ‘vogelvrij ogenblik’. De ironische wens ‘dan ware mijn rustmassa nul’ komt op hetzelfde neer. Donker en licht houden elkaar in Andreus' poëzie in evenwicht, zoals Eros en Thanatos er bij elkaar horen. Maar hoeveel de erotiek ook met doodsbesef te maken heeft, ze is vooral innig verbonden met het reddende licht. De rust na de bevrediging is een rusten van het licht in het licht, zo staat het in De witte netten van zon en maan (1974). Rijkdom aan thematische variaties neemt niet weg, dat het werk van Andreus een opvallende homogeniteit vertoont en ook zijn prozaverhalen laten zich gemakkelijk met de gedichten verbinden. Zijn stijl heeft een evolutie doorgemaakt. Zijn tijdschriftdebuut (in Centaur, 1947) was een traditioneel sonnet. Die vorm is hij altijd trouw gebleven, al heeft hij hem naar zijn hand gezet. Toen hij via een briefwisseling over Blurb met Simon Vinkenoog bevriend raakte en op diens uitnodiging naar Parijs ging, ontstond poëzie in de experimentele stijl (onder andere De taal der
Hans Andreus, 1951. Foto: Giny Oedekerk.
Gejaagd worden en als wolven jagen
achter de taal aan de tong uit de mond
geen rust vinden in de koele toendraas
der lichamen niet in de steppen der steden
Geen leyen hebben dan dit ene leven
een taal van dertig maal duizend woorden
nergens wonen verdwaasd bivakkeren
tussen klanken van nachtlijke oorsprong
De zon en de maan als getuigen aanroepen
de sterren de regen de vogels afloeren
de liefste betrappen de bijslaap verstarren
verdierlijken in een oerwoud van woorden
Het vuil van de straten heiligverklaren
in beeldenstormen de goden bezingen
punchdrunk nog spelen met vlaggen en kleuren
als vliegen muren de nachten beklimmen
Propaganderen het vuur van de aarde
de doden oproepen de levenden noemen
niets weten bestaan van tasten zien horen
altijd alleen zijn en nimmer alleen
Gedicht door Hans Andreus, gebundeld in De taal der dieren (1953).
| |
[pagina 124]
| |
Hans Andreus aan Simon Vinkenoog, redacteur van het eenmanstijdschrift Blurb.
dieren, 1953). Daarna koos hij in Schilderkunst (1954) voor een vrije vorm in een bijna klassiek ritme, waarnaast hij ook in een lossere stijl schreef. Onder invloed van Franse poëzie staan zijn prozagedichten. Veelzijdig was Andreus bovendien qua genre: hij vertaalde, schreef hoorspelen en verhalen en gedichten voor zowel volwassenen als kinderen. Al is de zintuigelijkheid van zijn poëzie, verweven met wat hem inspireerde in wetenschap, filosofie of religie, allerminst kinderlijk, toch hebben veel van zijn lezers Andreus al heel jong leren kennen in de verhalen over Meester Pompelmoes.
Tweede, herziene druk (1956; eerste druk, 1954) met een omslagtekening door Hans Andreus.
| |
Keuze uit het overig werkDe ronde kant van de aarde (1952), Italië (1952), Het explosieve uur (1955), Empedocles, de ander (1955), Variaties op een afscheid (1956), Stel je voor (1957), Het land van horen en zien (1957), De kikako (1958), Gedichten (1958-1959, 2 dln.), Bezoek (1960), Luisteren met het lichaam (1960), Valentijn (1960), Tjirp de krekel (1961), Groen land (1961), Aarde (1963), Viermaal J en Janus (1963), Henry de filmhond (1963), De verhalen van Meester Pompelmoes (1964), Een keuze uit zijn gedichten (1964), Mannetje Muk (1966), Straat op stelten (1967), Waarom daarom (1967), Meester Pompelmoes en de pompelmoes (1968), De ruimtevaarder en andere gedichten (1968), Maarten en Birro (1970), Natuurgedichten en andere (1970), De rommeltuin (1970), Jubal (1971), Grote dieren, kleine dieren (1971), Vehikel (1972), De fontein in de buitenwijk (1973), De wijze vis (1974), Gedichten 1948-1973 (1975), Holte van licht (1975), Dierenverhalen (1976), Dat licht van mij (1978, bloemlezing), Hademar de straatzanger (1983), Raffia (1984). |
|