't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Harry Mulisch op het dak van de St. Bavo, Haarlem, 1956.
‘Het oeuvre van een schrijver is, of behoort te zijn, een totaliteit, één groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden, zenuwen, spieren, strengen, kanalen [...]’ Deze visie van Harry Mulisch op het schrijverschap verklaart waarom zijn werk, ondanks de grote variatie ook in genres, zo'n hechte samenhang vertoont. Thematisch wordt het oeuvre bijeengehouden door de magisch-mythische levensfilosofie van Mulisch: voortdurend poogt hij de systemen te duiden die achter het menselijk handelen schuilgaan. De werkelijkheid wordt in zijn werk niet gekopiëerd, maar getransformeerd. Het gaat hem zowel om het vastleggen van het ‘mythisch moment’, als om het ontraadselen, misschien wel ontmaskeren van de mythe, waarbij zijn uitgangspunt blijft: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’. Mulisch' wijze van schrijven baseert zich op de paradox: beweging tegenover stilstand, leven tegenover verstening, tijd tegenover eeuwigheid. In vele uiterlijke verschijningsvormen is de steeds terugkerende mythe in dit werk de Oidipous-mythe, of althans Mulisch' interpretatie daarvan: de mens zal trachten de dood te overwinnen, hetzij door hem met gelijke wapens te bestrijden (dat wil zeggen met zijn eigen dood), hetzij door God te worden. Overwinnen van de dood betekent het overwinnen van de lineaire (chronologische) tijd. Dat lijkt ook mogelijk in het
Harry Mulisch aan Garmt Stuiveling, die voor de radio Mulisch' debuutroman Archibald Strohalm (1952) besprak.
Haarlem, 19.iX.'53, / Anna v. Burenlaan 47 // Zeer geachte heer Stuiveling, / Het is kwart voor vier, mijn linkerhand draait de radio uit, en / met de rechter schrijf ik u al. // Ik kan alleen maar zeggen, dat uw bespreking van Strohalm mij / overweldigd heeft, - zo zeer, dat ik niet eens mag zeggen dat ik / het er mee eens was: het zou te ijdel schijnen. Lieve help, / ik wist niet wat ik hoorde! Méént u het allemaal? Ik heb / niet te klagen over de besprekingen van mijn werk, maar u hebt / er de kroon op gespannen. Ik ben u zeer dankbaar; het komt / me voor, dat er een zekere moed voor nodig was om een dergelijk / werk ten aanhore van een dusdanig heterogeen publiek zo te / bespreken als u het deed. // Genoeg. Ik zou tòch ijdel schijnen, - schijnen? Ik zal het / wel zijn, ik ben het inderdaad, sommigen haten mij er om en / waarschuwen mij er voor, de goede zielen. Dat er, zodra ik schrijf, / van ijdelheid geen spoor meer is, kunnen ze niet begrijpen. IJdel / of niet-ijdel, dat is hun alternatief. Wie eens ijdel is, is / altijd een dief. // Ik klets maar wat, ik kan geen brieven schrijven, ik word er / altijd een beetje neurotisch van. Ik ben u zeer dankbaar. / Spoedig, hoop ik, zal ik het u ook mondeling verzekeren. // Met vriendelijke groeten, / Uw Harry Mulisch // Apropos, zou het niet mogelijk zijn, dat / de een of andere vlijtige VARA-dienaar een / afschrift maakt van uw rede en mij / die toezendt? HM | |
[pagina 109]
| |
teruggaan naar het begin, naar de moeder, en het innemen van de plaats van de vader (door zich met hem te verenigen of door hem te vernietigen). Zo is de mens in staat zichzelf opnieuw te verwekken: verleden-heden-toekomst schuiven tot één moment ineen. De Oidipous-mythe als poging de lineaire tijd te doorbreken; in zijn toneelstuk Oidipous Oidipous (1972) presenteert Mulisch zijn hoofdpersoon dan ook als uitvinder van de chronologische tijdmeter: de klok. Het magisch element in Mulisch’ schrijverschap betreft het schrijven zélf. Het duiden van de mythe achter de werkelijkheid geschiedt door middel van Het Woord. Mulisch geeft dit de magische kracht terug die het eenmaal had bij de Egyptische god Thoth, de griffier bij het dodengericht van Osiris, maangod, ogengenezer en uitvinder van het schrift: de hiëroglyfen. Diens nakomeling in de Hellenistische tijd is Hermes Trismegistes, vader der hermetische wetenschappen, Meester der Veranderingen, bron der alchimie. Dit laatste is voor Mulisch synoniem met schrijven: een wetenschap die zich verheft tot het goddelijk wonder. Het magisch-mythische vormt het grondpatroon van Mulisch' ‘schrijverij’. In de vorm waarin het zich manifesteert kan een ontwikkeling aangegeven worden in drie periodes, die ongeveer parallel lopen met de jaren vijftig, zestig en zeventig. In de eerste periode, aanvangend met de roman Archibald Strohalm (1952) waarin de gelijknamige hoofdpersoon jammerlijk faalt in het ontwerpen van een alomvattende filosofie, publiceert Mulisch romans, novellen en toneelstukken, waarin een bonte mengeling van mythologische, magische en ook psychologische motieven overheerst. Deze periode wordt afgesloten met Het stenen bruidsbed (1959): historische gebeurtenissen en klassieke mythologie vermengen zich, maar nog grotendeels op de manier van de verbeelding, de fictie. In de tweede periode staat de realiteit op de voorgrond. In 1961 verschijnt Voer voor psychologen, een verzameling sterk autobiografische geschriften, een ‘sleutel’ voor de interpretatie van het gehele oeuvre. In datzelfde jaar heeft een naar zijn zeggen beslissende gebeurtenis plaats: hij bezoekt het proces-Eichmann in Jeruzalem. De zaak 40/61 (1962) karakteriseert hij als ‘een verslag van een ervaring’. Het boek is een oproep tot waakzaamheid voor de ‘doodgewone mensen’ die handelen als machines. Nog twee reportages volgen, nu over levende (idealistische) mensen: Bericht aan de rattenkoning (1966) en Het woord bij de daad (1968). Maar het ideaal blijkt een utopie; het willen realiseren van de mythe betekent het einde van de mythe. De verbeelding keert terug op de plaats waar zij thuishoort: in het schrift. Evenals Het stenen bruidsbed is De verteller (1970) te beschouwen als een boek dat een nieuwe periode aankondigt: het onderwerp is de oorlog, maar de vormgeving is die van de literatuur. Het boek is een ver doorgevoerde fragmentatie van parodieën op stijlen en genres, aforismen en invallen. De fascinatie door het woord uit zich nu ook in de vorm van literatuur die het meest de aandacht op zichzelf vestigt: poëzie. Maar Mulisch verloochent zijn thema's niet: Freud én Oidipous blijven een rol spelen. Dat geldt met name voor het proza: de mythe wordt vervat in herkenbare, menselijke situaties. De roman Twee vrouwen (1975) en de novelle Oude lucht (1977) zijn voorbeelden van glasheldere verhalen waarachter zich echter een complex mythologisch gebeuren vol ‘bekende’ Mulisch-motieven afspeelt. Datzelfde kan gezegd worden van zijn meest succesvolle roman, De aanslag (1982), opgebouwd volgens structuurprincipes van het klassieke drama. Mulisch ‘En toen barstte de storm los. Die kwam door het luchtdrukverschil of zoiets, het stond later in de kranten. Door de hitte van de stad begon het te stormen uit de heuvels. Toen begon alles natuurlijk nog veel harder te branden, maar er kwam tenminste lucht, begrijpt u wel. Ik weet niet hoe ze het klaar heeft gespeeld, maar ze begon weer te lopen; en geen idee waarheen en hoelang. De bombardementen hielden in elk geval op, alleen hier en daar zat nog een machine in de lucht. Ik weet niet, ze was in elk geval opeens uit de branden in een soort koelte. Ze kon niets meer zien, moet u begrijpen, haast niets tenminste, maar plotseling voelde ze dat ze op gras liep en overal lagen mensen, en toen kwam ze in het water. De Elbe. Ze zegt, zo'n zaligheid kan zelfs in de hemel niet bestaan als toen dat water van de Elbe. Overal stonden mensen roerloos tot hun nek in het water, zonder kreunen of spreken, alleen maar in het water. Ze maakte het kind nat en nam het over haar schouder en ging ook zo ver mogelijk in het water staan, en toen kwam het vliegtuig. Op misschien tien meter hoogte en het kwam met het gillen van de mensen. Alle kanonnen schoten, maar als u het mij vraagt begreep ze het niet meer. Ze dacht dat iets in haar been beet en het kind ontglipte haar en ze voelde om zich heen door het water, maar ze kon het niet meer vinden...’ | |
[pagina 110]
| |
Harry Mulisch (r.) met Hugo Claus.
verloochent evenmin zijn idealen: waar de romanfiguur Archibald Strohalm in naam van zijn schepper als filosoof faalde, slaagt de schrijver Mulisch er dertig jaar later in De compositie van de wereld (1980) te ontwerpen. De paradox die het hele oeuvre samenhang verleent waar het de relatie mythe (verstening) - realiteit (moment) betreft, wordt uitgeroepen tot het basisprincipe waarmee het ontstaan én het (voorspelde) einde van de wereld wordt ‘gecomponeerd’. Wetenschap of fictie - de scheidslijn is in het werk van de alchimist Mulisch steeds vloeiend; immers: ‘schrijven is voor mij een empirische wetenschap, die zichzelf onderzoekt.’ | |
Overig werkTussen hamer en aambeeld (1952), Chantage op het leven (1953), De diamant (1954), De sprong der paarden & de zoete zee (1955), Het mirakel (1955), Het zwarte licht (1956), De versierde mens (1957), Manifesten (1958), Tanchelijn; kroniek van een ketter (1960), De knop, gevolgd door Stan Laurel & Oliver Hardy (1961), Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf tijdens de Jongste Dag (1961), Quauhquauhtinchan in den vreemde (1962), Wenken voor de Jongste Dag (1967), Blauwdruk van de opera Reconstructie (1969, met Louis Andriessen e.a.), Paralipomena Orphica (1970), De verteller verteld (1971), Over de affaire Padilla (1971), Soep lepelen met een vork; tegen de spellinghervormers (1972), De toekomst van gisteren (1972), Het seksuele bolwerk (1973), Woorden, woorden, woorden (1973), De vogels (1974), Bezoekuur (1974), Mijn getijdenboek (1975), Tegenlicht (1975), Volk en vaderliefde (1975), De grens (1976), Het ironische van de ironie; over het geval G.K. van het Reve (1976), De wijn is drinkbaar dank zij het glas (1976), Vergrote raadsels (1976), De taal is een ei (1976), Axel (1977), Verzamelde verhalen 1947-1977 (1977), De verhalen 1947-1977 (1977), Wat poëzie is (1978), Paniek der onschuld (1979), Opus Gran (1982), De mythische formule (1981), Egyptisch (1983), De gezochte spiegel (1983), Het boek (1984), Wij uiten wat wij voelen, niet wat past (1984), Het Ene (1984). |
|