't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Willem Frederik Hermans te Ramnastua (Noorwegen), 1961. Foto: Terbjørn Fjellang.
‘Mijn leven heeft weinig avontuurlijks. 't Voornaamste avontuur bestaat uit pennestrijd tegen malloten, samenzweerders, boerenbedriegers en imbecielen’, schreef Willem Frederik Hermans op zijn een-enzestigste jaar in het voorwoord tot zijn bundeling polemische stukken Mandarijnen op zwavelzuur, Supplement (1983). Wat het eerste betreft: in het Amsterdamse onderwijzersgezin waarin hij in 1921 geboren werd, bracht Hermans een sombere jeugd door in de schaduw van een oudere zuster, die echter in mei 1940, bij de inval van de Duitsers, tesamen met een neef zelfmoord pleegde; hij studeerde fysische geografie, promoveerde in 1955, was van 1957 tot 1973 lector aan de Groningse universiteit en vestigde zich tenslotte in 1973 als schrijver in Parijs; hij publiceerde in de loop der jaren behalve romans, verhalen en essays ook poëzie, toneelwerk en vertalingen. Wat de tweede geciteerde zin betreft: Hermans' leven en werk zijn voortdurend begeleid door polemisch lawaai, dat de waardering vertraagd heeft; katholieken voelden zich beledigd door de roman Ik heb altijd gelijk (1951; de gerechtelijke vervolging leverde echter vrijspraak op); politiek links achtte hem een fascist; humanisten verwierpen zijn mensbeeld. Wat is de essentie van dit schrijverschap, dat zoveel weerstanden oproept? Als essayist en polemist stelde Hermans in zijn gebundelde stukken Mandarijnen op zwavelzuur (1964) in felle bewoordingen de afhankelijkheid van vele van zijn collega-schrijvers van politieke, maatschappelijke, religieuze of ethische (waan)systemen aan de kaak. In de bundel Het sadistische universum (1964) vindt men zijn literair credo, dat het psychologisch realisme de rug toekeert: het literair werk is een functioneel geconstrueerde wereld en kan geen afbeelding van de werkelijkheid zijn; de roman moet geen realistisch, naturalistisch of psychologisch verhaal zijn maar een mythisch, waarin de personages personificaties zijn van aspecten van het menselijk bestaan zoals dat in diepste wezen is. In zijn gedichten en vroege verhalen bemerkt men Hermans' aandacht voor irrationele aspecten en voorde nachtzijde van het bestaan; surrea- Ik steek de waterstromen over zonder de minste moeite en zonder dat ik mijn schoenen hoef uit te trekken. Bij de driepoot gekomen kijk ik rond naar alle richtingen, maar zie niemand. Zonder reden houd ik vervolgens mijn rechteroog voor de kijker van het meetinstrument. Precies voor de kruisdraden zit een sneeuwhoen tegen de helling waar de kijker op gericht is, klapt met z'n vleugels zonder weg te vliegen, pikt iets op van de grond, verdwijnt dan uit het gezichtsveld. | |
[pagina 102]
| |
Gedicht door Willem Frederik Hermans, geschreven toen hij als student in een Amsterdams oudemannentehuis woonde en onder de titel ‘De verzamelaars’ verkort en gewijzigd gebundeld in Overgebleven gedichten (1968).
Weet je wel dat de grijsaards in het gesticht / Altijd met een collectie bezig zijn / Terwijl de wind met zaklantarenlicht / Roert in het afval op het binnenplein. // Wonend in kamers langs geschrobde gangen / Waarin de morgen plassen water giet, / Zodat, als iemand naar buiten zou verlangen, / Men ogenblikkelijk de sporen ziet. // Aan tafels waarop aardewerk zijn kringen / Drukte als stappen die men nooit meer hoort / Gordijnen die men telkens uit moet wringen / En zelden sluit, omdat de nacht niet gloort. // Je denkt dat althans zij 's nachts kunnen slapen. / Maar in het maanlicht komen zij overeind, / Of zij vergeten zijn iets op te rapen / Als een verzuim het oud geweten schrijnt. // Hun handen nooit gedrukt meer door bezoekers, / Bekruipen aderen als groene pieren. / Hun vingers worden onafhankelijke dieren / Die hen verlaten en gezelschap zoeken. // Weet je dat bij de grijsaards in het gesticht / Wanneer zij bezig met hun collectie zijn, / De bril zakt van *..* zo ook uit 't gezicht / Het licht wordt krap, zij worden koud en klein. // ATVA 1946listische elementen treft men ook aan in zijn foto's en collages, die hij zijn hele leven door gemaakt heeft, en in zijn beide grotesken De god denkbaar denkbaar de god (1956) en Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973). De roman De tranen der acacia's (1949) beschrijft de identiteitscrisis van een in de Oorlog opgegroeide jongeman: noch in het politieke (het verzet) noch in het psychologische vlak (vader-, moeder-, zusterfiguren) slaagt hij erin een weg te vinden in de ondoorzichtigheid van de werkelijkheid. Het thema van het gefnuikte genie en de zinloosheid van de woede van de machteloze vinden we onder meer in Ik heb altijd gelijk. De roman De donkere kamer van Damocles (1958), die de auteur grotere erkenning opleverde, kan men tegelijkertijd lezen als een spannend oorlogsverhaal, als een psychologisch verhaal over het identiteitsprobleem en als een filosofisch verhaal dat de onkenbaarheid van de mens en zijn leven tot thema heeft. Als Hermans' meesterwerk wordt Nooit meer slapen (1966) beschouwd, dat men eveneens op drie manieren kan lezen: als het verslag van een (mislukt) geologisch onderzoek, als het psychologisch verhaal van een ambitie en als een filosofisch verhaal waarin de speurtocht naar meteorieten gezien moet worden als een ‘Graalqueeste’, die de hoofdpersoon echter slechts tot het inzicht brengt dat hij geen inzicht heeft in de principiële onbegrijpelijkheid van het leven; de roman is dan de ironisering van de klassieke ‘Bildungsroman’. In Herinneringen van een engelbewaarder (1971),
Willem Frederik Hermans (r.) met Rudy Kousbroek in het automobielmuseum te Turijn, omstreeks 1965.
| |
[pagina 103]
| |
een opnieuw in de Oorlog spelende roman, wordt getoond dat het menselijk handelen niet doelgericht is, dat het een aaneenschakeling is van verwarringen en vergissingen. Te beginnen met dit werk krijgt een satirische benadering van de mens en zijn leven meer nadruk, terwijl tegelijkertijd het vertellen als zodanig (intrige, stijl) aan aandacht wint. De in de academische wereld spelende romans Onder professoren (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) passen in dit laatste kader. Hermans, door velen beschouwd als onze grootste na-oorlogse schrijver, kan niet bij een literaire stroming ingedeeld worden. Wel kan men zeggen dat zijn thematiek, waarin het waarheidprobleem de kern is, aansluit bij die van de Romantiek: als romantisch rationalist ziet hij twee wegen die de mens in staat stellen om in de chaos van zijn wereld ordenend op te treden; betrouwbare en controleerbare uitspraken kan hij alleen doen met de middelen van de logica en de exacte wetenschappen (‘De mens is een chemisch proces als een ander’); daarbuiten, in de filosofie, ethiek, psychologie, in de mens- en maatschappijwetenschappen, bestaan geen zekerheden en alleen in literatuur en kunst kunnen met irrationele middelen ‘waarheden’ worden ‘aangetoond’ (‘Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs’). Deze positie tussen (neo-)positivisme en (neo-)romantiek houdt de erkenning in dat de wereld van de mens grotendeels onkenbaar is (zelfs de taal is een onbetrouwbaar instrument) en het universum kan daarom sadistisch worden genoemd omdat de mens over onvoldoende middelen beschikt zijn bestaan daarin te begrijpen. Hermans' personages zijn personificaties van aspecten van zijn wereldbeeld: zij zijn eenzamen die
Illustraties bij de reeks aanvallen op Nederlandse literaire reputaties Mandarijnen op zwavelzuur (1964) door Willem Frederik Hermans. Van boven naar onder: ‘Doctor Victor’, ‘Paul Rodenko met maatstaf’ en ‘Prof. Dr. Mr. W.H. Nagel’.
| |
[pagina 104]
| |
Willem Frederik Hermans aan Jan Hanlo.
[p.2] Over zo'n nabijheid kan zelfs niets worden gezegd. Wie er / toch iets over zegt, beseft niet dat hij praat over een / ‘nabijheid’ met schending van zijn belofte dat hij zou / praten over een niet-besefte-nabijheid. // Om niet in mijn maniakale schoolmeesterlijkheid te vervallen / (voor deze keer) beantwoord ik de rest van je brief aforis- / me gewijs. // Nood leert bidden - maar bidden is niet hetzelfde als / filosoferen. // God zag dat het (t.w. de schepping) goed was. Ik vroeg: /goed waarvoor? Jij antwoordt: goed voor God. // Guinness is good voor you... Beste Hanlo, je godsopvat- / ting komt bedenkelijk dicht in de buurt van die van Sade. // De mens als chemisch proces. Ik bedoel: primitieven zijn / (soms) animist, d.w.z. ze praten niet alleen over de mensen, / maar ook over dieren, planten, stenen, voorwerpen, alsof ze / bezield zijn. // De moderne wetenschap kan over alles: stenen, planten, / dieren, mensen alleen iets zinrijks zeggen door te doen / alsof het onbezield is. // Dit heeft met determinisme of causaliteit niet zoveel / te maken, als vroeger wel eens is gedacht. Wittgenstein / zegt: Der Glaube an den Kausalnexus ist der Aberglaube. // Ziel is iets waarover au fond niets te zeggen valt. Ik / bedoel: in het gunstigste geval maken wij een roman of een / gedicht. Ik zeg niet dat dit niet de moeite waard is, maar / wel dat er geen wereldbeschouwing op gebaseerd kan worden. // Een wereldbeschouwing op de natuurwetenschappen baseren / is trouwens in de praktijk ook niet mogelijk, d.w.z. het / zou noodgedwongen een onleefbare wereldbeschouwing zijn, / alleen al omdat geen wetenschap bewijzen kan dat de mens / moet leven. // Ik groet je hartelijk en dank je voor je brief. // Tot ziens / Hermanshun wereld vaak verkeerd interpreteren (‘de meeste mensen houden hun paranoia voor de waarheid’), die in het contact met andere interpretaties overgeleverd zijn aan moedwil (het bedrog van de anderen), misverstand en toeval; de helden, uitvinders en onderzoekers slagen er niet in hun superioriteit te realiseren, zij mislukken, gaan ten onder aan de discrepantie tussen de wereld en hun voorstellingen daarvan. In dit wereldbeeld, waarin tenslotte de natuurkrachten (machtsdrift, agressiviteit) het winnen, is geen plaats voor begrippen als vrijheid en verantwoordelijkheid, noch voor ethisch of politiek idealisme; zelfs het offer voor de goede zaak is zinloos (‘Van jungle tot concentratiekamp, dat is de richting waarin de wereldgeschiedenis zich ontwikkelt’). Uit Hermans' werk spreekt een deernis met de mens maar meer dan deze deernis kan de auteur de lezer niet bieden. Dit pessimistisch wereldbeeld, dat ver afstaat van het personalisme van Ter Braak en Du Perron of van het (in wezen ethisch) existentialisme van Sartre, toont hier en daar verwantschap met het werk van Sade, Kleist, Schopenhauer, Freud, Céline, Wittgenstein. | |
Keuze uit het overig werkKussen door een rag van woorden (1944), Horror Coeli en andere gedichten (1946), Conserve (1947), Hypnodrome (1948), Moedwil en misverstand (1948), Het behouden huis (1951), Paranoia (1953), Description et genèse des dépôts meubles de surface et du relief de l'Oesling (1955, diss.), Het geweten van de Groene Amsterdammer of Volg het spoor omhoog (1955), Drie melodrama's (1957), Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (1957), Het zonale beginsel in de geografie (1958), Erosie (1960), Drie drama's (1962), De woeste wandeling (1962), Wittgenstein in de mode (1967), Een wonderkind of een total loss (1967), Overgebleven gedichten (1968), Annum veritatis (1968, onder het ps. Pater Anastase Prudhomme S.J.), Fotobiografie (1969), De laatste resten tropisch Nederland (1969), Van Wittgenstein tot Weinreb (1970), Hollywood (1970), King Kong (1972), Periander (1974), Machines in bikini (1974), De raadselachtige Multatuli (1976), Boze brieven van Bijkaart (1977), Bijzondere tekens (1977), Houten leeuwen en leeuwen van goud (1979), Ik draag geen helm met vederbos (1979), Dood en weggeraakt (1980), Filip's sonatine (1980), Homme's hoest (1980), Geyerstein's dynamiek (1982), Klaas kwam niet (1983), Waarom schrijven? (1984). |
|