't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Hella S. Haasse met haar dochters Ellen en Marina op de Dam, Amsterdam, 1955.
Nadat Hella S. Haasse in 1945 had gedebuteerd met de gedichtenbundel Stroomversnelling, werd zij in 1948 bekend door haar novelle Oeroeg. In dit werk over de tegenstelling tussen twee mensen van verschillend ras riep zij reminiscenties op aan haar jeugd op Java. Pas in 1969 zou zij er terugkomen en een verslag schrijven van haar indrukken en reflecties, Krassen op een rots (1970). In Haasse's werk, zoals zich dit vervolgens in een regelmatige produktie van romans ontwikkelde, staat centraal het thema van de inwijding, van de samenhang tussen het ik en de buitenwereld. Haar korte toneelcarrière wijst er al op dat zij een neiging had naar buiten te treden en zich te exponeren. Tezelfdertijd keerde zij naar binnen om er te reflecteren op de werkelijkheid in heden en, vooral, verleden. In 1949 verscheen de tweedelige historische roman Het woud der verwachting, een vie romancée van Charles d'Orléans die in zijn traditionele, lineaire opbouw lezers tot in het heden is blijven boeien. Veel moderner qua opbouw was een andere historische roman, De scharlaken stad (1952). Daarin wordt het thema van het zoeken van de eigen identiteit gesitueerd in het leven van Giovanni Borgia, op een wijze die in haar latere romans gewoon blijkt: de chronologische volgorde wordt losgelaten, flashbacks en wisselend point of view zorgen voor een compositorisch innemend vlechtwerk. Zo geldt dat bijvoorbeeld voor de grote roman De ingewijden (1957), waarin zes personages vanuit zes verschillende gezichtspunten de werkelijkheid tot leven roepen. Allemaal proberen ze uit de beperking van groep of milieu te kruipen om ingewijde te worden in wat Alofs genoemd heeft ‘de beleving van een grotere, allesomvattende werkelijkheid’. Deze roman is in het opzicht dat er sprake is van de onbekende moeder naar wie gezocht wordt, een voortzetting van een kleine roman die Haasse onmiddellijk na haar eerste roman had geschreven en die even beroemd is geworden als Oeroeg: De verborgen bron (1950). Elin Breskel, de schilderes, de vrouw die na ‘Je moet maar een verlanglijst maken,’ begon mijn vader. Ik knikte. Ik was van plan voor Oeroeg en mij buksen te vragen, die wij mee op jacht zouden kunnen nemen, maar ik betwijfelde sterk, of mijn vader de noodzaak van een dergelijk geschenk zou inzien. ‘Over een paar maanden krijg ik verlof,’ ging mijn vader voort. ‘Ik wil graag wat gaan reizen, wat van de wereld zien, nu ik het me nog kan permitteren. Je begrijpt wel, dat ik je niet mee kan nemen. Ik heb er over gedacht om je naar Holland te sturen, naar een kostschool of iets dergelijks. Aan het eind van deze cursus doe je toelatingsexamen, dan zul je toch naar de HBS moeten. En het leven hier...’ hij maakte een gebaar om zich heen. ‘Je komt veel te kort, op deze manier. Je verindischt helemaal, dat hindert me.’ Ik zette me schrap bij de wastafel. ‘Ik wil niet naar Holland,’ stootte ik uit. De verhalen van Gerard flitsten mij door het hoofd: regen en kou, bedompte kamers, saaie stadsstraten. ‘Ik wil hier blijven,’ herhaalde ik, ‘en Oeroeg...’ Mijn vader onderbrak me met een ongeduldige beweging. ‘Oeroeg, Oeroeg,’ zei hij, ‘altijd Oeroeg. Je zult ééns zonder Oeroeg moeten. Die vriendschap duurt me lang genoeg. Ga je nooit om met jongens uit je klas? Vraag er een paar hier, als je jarig bent. Ze kunnen gehaald en thuisgebracht worden met de auto. Ik begrijp wel, dat je aan Oeroeg gehecht bent,’ voegde hij er aan toe, toen hij mijn gezicht zag. ‘Het was ook onvermijdelijk. Ik moest iets voor die jongen doen. Maar Oeroeg gaat aan het werk, als hij van school komt, en jij moet verder leren. Bovendien -’ hij aarzelde even, vóór hij er aan toevoegde: ‘Je kunt dat toch begrijpen, jongen. Jij bent een Europeaan.’ - Ik dacht er over, maar de belangrijkheid van dit laatste feit, dat ik een Europeaan was, vermocht niet tot mij door te dringen. | |
[pagina 93]
| |
haar huwelijk en eerste kind zelfmoord zou hebben gepleegd, blijkt voor de hoofdfiguur Jurjen Siebeling in De verborgen bron een onbekende. Maar hij vormt zich wel een beeld van wat creativiteit voor haar betekende en wordt zich zo bewust van zijn eigen opvattingen over creativiteit. Daarin speelt het begrip vrijheid een centrale rol. Een hoogtepunt in dit oeuvre is De tuinen van Bomarzo (1968), aangekondigd als essay, maar te lezen als een labyrintisch geconstrueerde roman met de historische figuur van Orsino Orsini als centraal personage. De schrijfster liet hier haar verbeeldingskracht gelden, zelf dwalend door de tuinen met hun vegetatie, ruïnes en monsterachtige beelden. Zo las zij vier, vijf eeuwen later ‘het geheimschrift van zijn (Orsini's) beeldenpark, reusachtige hiërogliefen, ware monumenten, een rebus in steen...’ Haasse's bijzonder compositorisch vermogen heeft zij ook aan de dag gelegd in haar roman Huurders en onderhuurders (1971), een parabel met satirische strekking. Die satire geldt de kwetsbaarheid en onwaarachtigheid van menselijke relaties, de dubbele bodems daarin. Schijn en werkelijkheid is dan ook een belangrijk thema in deze roman. In het werk dat hierna verschenen is, roept Haasse op verschillende manieren het verleden tot leven. Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976) is een voorbeeld van haar vermogen om de uitdrukking van de thema's die haar beheersen buiten zich te zoeken.
Begin van de roman De verborgen bron (1950) door Hella S. Haasse.
I // (uit een brief van Jurjen Siebeling aan zijn / vrouw Rina) // ...Het huis ligt verborgen in de schemering der / bossen, zoals een schelp ligt op de bodem van / de oceaan. Tussen de muren hangt een suize- / lend geluid van wind in bladerkronen, van re- / gen-droppels op het zand, van het onzichtbare / vluchten van dieren door dicht struikgewas. / Het huis is aan drie zijden van het bos geschei- / den door diep, met kroos bedekt water; een brug voert tot op de binnenplaats, een / hof, geplaveid met platte grijze ste- / nen, waartussen het gras omhoogschiet. / De ramen houden het spiegelbeeld van de bo- / men gevangen en schijnen groen als deze. / Klimop kleeft langs muur en / dak, en over de balustrade van het terras / groeit een wildernis van rozen. Achter het huis / is een kom van glooiende grasvelden, een klei- / ne vallei vol berkenbomen, - ik vermoed / dat daar in het najaar nog viooltjes bloeien - / verder alleen het bos, niets dan het bos, / schemerig en groen. Ik stond tussen de stam- / men, tot aan mijn knieën in varens en / laag kreupelhout, en waande me op de bodem / van de zee. Het is wonderlijk, maar er zijn / weinig vogels. Ik heb intens geluisterd, maar / niets anders gehoord, dan het ritselen van / de bladeren in de wind en het bonzen van / mijn eigen hart. Er waren ogenblikken, dat / ik meende te dromen - een van die dromen, / vol van een verre, halfvergeten verrukking, / die me het gevoel geven alles reeds eerder / | |
[pagina 94]
| |
Hella S. Haasse (r.) met vader, moeder en broer te Batavia, 1938.
Haar verhaal gaat verder waar dat van Choderlos de Laclos - Les liaisons dangereuses (1782) - ophield. De schrijfster identificeert zich in hoge mate met Madame de Merteuil. Verstand en gevoel, werkelijkheid en fictie, mannelijk en vrouwelijk, dat zijn de tegenstellingen die in dit werk steeds terugkeren. Ook in de twee laatst verschenen historische romans zijn ze aan de orde. In 1978 kwam de grote roman Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter uit, in 1981 het vervolg daarop, De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck. Beide werken gaan over een achttiende-eeuws adellijk echtpaar. Hun leven ontvouwt zich in stukjes geschiedschrijving, brieven van tijdgenoten, alles geordend door een interpreterende geest en tot in de puntjes gedocumenteerd. Hella S. Haasse is niet alleen als romanschrijfster van betekenis, maar ook als essayiste. Haar autobiografie Zelfportret als legkaart (1954), de essays uit de bundels Leestekens (1965) en Zelfstandig, bijvoeglijk (1972), zo gedistingeerd en gedistantieerd als zij geschreven zijn, komen voort uit dezelfde drang naar weten wat het eigen wezen is en wat anderen bezielt. In Leestekens gaf zij zo zuiver op de thematsiche ontwikkeling van andere auteurs gerichte leesverslagen - Vestdijk en Koolhaas zijn daarbij, Canetti en Gombrowicz -. In Zelfstandig, bijvoeglijk beziet zij auteurs als Multatuli, Vestdijk, Hermans en andere op hun opvattingen omtrent de verhouding tussen mannelijk (zelfstandig) en vrouwelijk (bijvoeglijk) die zij er blijkens hun boeken op nahouden. Weinig auteurs hebben de achtergestelde positie van de vrouw zo subtiel en tegelijk duidelijk in het licht gesteld als Hella Haasse. Voor haar werk ontving zij onder meer de Constantijn Huygensprijs 1981 en de P.C. Hooftprijs 1984.
Boekenweekgeschenk voor 1948 door Hella S. Haasse. Omslag: J.F. Doeve.
| |
Overig werkKleren maken de vrouw (1947), Het versterkte huis; kastelen in Nederland (1951), Een Amsterdamse jongen redt de beurs (1951), Het treurig spel van Jan Klaassen en Katrijn of Ongeschikt voor de Houwelijcke Staat (1951), Hoe de Schout zichzelf aan de schandpaal bracht (1951), Liefdadigheid naar vermogen of Graag of niet (1951), Klein reismozaïek; Italiaanse impressies (1953), De vrijheid is een assepoes (1955), Een kom water, een test vuur (1959), Cider voor arme mensen (1960), Anna Blaman (1961, met Alfred Kossmann), De meermin (1962), Een draad in het donker (1963), Een nieuwer testament (1966), Persoonsbewijs (1967), De brug (1970), Tweemaal Vestdijk (1970), De meester van de neerdaling (1973), Het licht der schitterige dagen; het leven van P.C. Hooft (1981), Ogenblikken in Valois (1982), Dewegen der verbeelding (1983). |
|