't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Abel J. Herzberg met zijn kleinzoon.
In Brieven aan mijn kleinzoon (1964) beschrijft Herzberg hoe hij aan het sterfbed van zijn grootvader staat; de oude man legt de handen op zijn hoofd en zegent hem. ‘Het is net, of dit moment nooit is voorbijgegaan. Net of iemand het gefixeerd heeft.’ ‘En nog prevelen zijn lippen de oeroude zegen van de priesters: “De Here zegene je en behoede je, Hij late Zijn aanschijn over je schijnen, en Hij zij je genadig, Hij zij bezorgd om je en Hij geve je vrede.”’ Er is een grote afstand ontstaan tussen het levensgevoel van de kleinzoon en de godsdienst van de grootvader, maar de grootvader is altijd bij hem gebleven. ‘Hij is met mij de Duitse kampen ingegaan en heeft mij behoed.’ In Amor fati; zeven opstellen over Bergen-Belsen (1946), plaats Herzberg als motto de woorden uit het Oude Testament, ‘ook als zij in het land van hunne vijanden zullen zijn, zal ik hen niet verwerpen...’. De zegen van de grootvader, de woorden uit Leviticus en het levenslot van de vervolgde zijn drie belangrijke facetten van het werk van Herzberg. De lijn van de opeenvolgende geslachten, de bestendiging van de godsdienst daarin - hoe ver men ook van die historische godsdienst af mag staan - doordringen het heden. In Herodus (1955) schrijft Herzberg: ‘De actualiteit van het verleden, die is het, die ons interesseert. Er is in beschouwelijke zin geen gisteren en geen morgen. Er is alleen een eeuwig vandaag.’ De actualiteit van het verleden geldt niet alleen het goede, zoals dat gestalte kreeg in de Joodse voorvaderen, maar ook het kwaad, gepersonifieerd in de tiran Herodes. ‘De vrees voor de figuur van Herodes spookt rond in de verbeelding der mensen, en dat ware ondenkbaar, wanneer deze figuur niet in een of andere vermomming temidden van ons zou leven.’ Het besef van de eeuwige bescherming Wij hebben eens aan tafel gezeten, toen er gebeld werd en er een man kwam vragen, of hij een kaartje kon krijgen naar Antwerpen. Ik weet van die avond nog alles. Ik weet, wat we gegeten hebben en als het er toe deed, zou ik het je vertellen. Ik weet, hoe de lamp gebrand heeft en het licht in de gang kapot was, zodat ik het gezicht van de man niet kon zien. Ik weet, dat mijn moeder woedend werd, toen zij hoorde, wie er was en dat zij hem de deur wou wijzen. Want ze had zijn zuster, een heel arm meisje, uitgehuwelijkt, voor haar uitzet en inrichting van haar woning gezorgd en ook de bruidegom werk verschaft. Maar in sjoel, dadelijk na de voltrekking van het huwelijk, was die broer op haar toe gekomen en had haar openlijk uitgescholden voor alles wat maar lelijk was, zodat iedereen het horen kon. Dat was geen wonder, zei mijn moeder, want hij droeg een medaillon op zijn jas met het portret van Karl Marx. Die man woonde in Antwerpen, had de reiskosten niet om naar huis terug te gaan, en kwam nu, alsof er niets gebeurd was, vragen, of mijn vader hem die geven wilde. | |
[pagina 85]
| |
Abel J. Herzberg aan Victor E. van Vriesland, van wie in september 1915 het verhaal ‘Exartatiën’ verscheen in De Beweging.
4 September 1915 // Beste Viccie, / Mijn dank voor de toezending van je proza -/ Frieda zal je apart schrijven. Zooeven was ik bij de Haan / en sprak hem erover. Hij schat het zeer. Wat mij betreft, / ik begin hoe langer hoe meer te begrijpen, dat ik over / litteratuur niet goed kan oordeelen. Wij kunnen ons / zeker niet tevreden stellen met een oppervlakkig / aanvoelen, een niet-ontleedende critiek, een ‘mooi’ - ‘leelijk’ / ‘gaat nogal’ enzovoorts. En toch kan ik 't in de meeste gevallen / niet veel verder brengen. Zoo - als je wilt weten hoe ik 't vind, / laat ik je dan eerlijk zeggen: griezelig, rottend, vergiftigd. / Dit zijn voor jou prachtige eigenschappen. Ik vind een / kerel die over de grond kruipt naar de hand van 'n juffrouw / erg, en als je 't droomt nog erger. Zoo meer. Intusschen / weet ik zeker dat er veel is dat - als ik 't maar scherp kon / vatten - ook voor mij ‘mooi’ is. Maar daar heb je 't juist: / Hier schiet ik te kort - Alleen dit nog: Wat er het beste en / het slechtste aan is, het is dat 't Viccie is. // Zoo zul je begrijpen dat voor mij ook het onderwerp - als je / het zoo noemen mag - van belang is. Ik meen niet alleen de / manier waarop - het zijn immers ook zulke subjectieve dingen,/exaltatiën. Ja zóó vreemd sta ik er tegenover, dat ik / de brief niet sluiten kan zonder een ‘slaap wel Vergiftigde / opium-schuiver.’ // Abel J. Herzberg.van de zegenende hand schenkt Herzberg de kracht de meerdere te blijven van de tiran, ook als hij in Bergen Belsen direct met hem wordt geconfronteerd. Vanuit die positie kan hij bijdragen tot het inzicht in datgene waartoe de mens in staat is, en waartoe hij, als men niet oppast, kan worden gebracht. Want ‘wij hebben de heiden ontmoet en zullen hem weer ontmoeten’. In Brieven aan mijn grootvader (1983) vraagt de schrijver zijn grootvader ‘even bij God aan te lopen’ om te vragen of Hij de mensheid niet behoeden kan voor een derde wereldoorlog. Maar God voelt daar niet zo veel voor; Hij doet al zo veel, wat de mens zelf niet kan. ‘Ik, God, laat de regen neerdalen op de aarde als de aarde dorst heeft en als zij het in de winter koud krijgt, zend ik haar een deken van sneeuw.’ De mens moet zelf de dingen doen die hij kan; hij heeft de talenten gekregen om de samenleving zo in te richten dat er vrede heerst. Wat nu nog moet gebeuren moet de mens zelf doen. Als overtuigd zionist leeft Herzberg in de hoop en de verwachting dat er een plek zal zijn met een samenleving waarin de ontredderde mens zich zal kunnen vernieuwen. In het voortbestaan van het Jodendom krijgt de gerechtvaardigdheid van zijn bestaan gestalte. | |
Overig werkDe huidige toestand der Joden (1932), De nieuwe drankwet (1932), Vaderland (1934), De weg van den Jood (1939), Tweestroomenland (1950), Kroniek der jodenvervolging (1950), Sauls dood (1958), Het proces Eichmann (1961), Eichmann in Jeruzalem (1962), Twaalf jaar Duitse jodenvervolging (1962), De drank- en horecawet en u (1967), Pro deo; herinneringen aan een vooroordeel (1969), De schaduw van mijn bomen (1969), Om een lepel soep; over advocaten en cliënten (1972), De memoires van koning Herodes (1974), Drie rode rozen (1975), De man in de spiegel (1980, bloemlezing), Twee verhalen (1981). |
|