't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Josepha Mendels.
‘Soms doe ik uren over een komma’ zegt Josepha Mendels en meer laat zij niet los over wat haar beweegt te schrijven zoals ze schrijft, tenminste waar het gaat om overwogen beslissingen. Alles wat de keus van leestekens te buiten gaat, de naamgeving van personen bij voorbeeld, wordt haar ingegeven, toegefluisterd, soms voorgezegd in een droom, al dan niet opgewekt na het innemen van een slaapmiddel luisterend naar de melodieuze naam Orthedrine. Aldus deelt zij mee in het Woord vooraf bij de tweede druk van Als wind en rook (1979; eerste druk 1950). ‘Schrijven is luisteren’ zegt Josepha Mendels. Op wat men hoort heeft men zelf zo goed als geen actieve invloed. Daar we luisteren meer dan schrijven verbinden met ontvankelijke stille aandacht, open staan, een zekere passiviteit, van oudsher met Het Vrouwelijke geassocieerde gemoedstoestanden, zou Josepha's auteurs-adagium erop kunnen wijzen dat haar schrijverschap het strikt vrouwelijke vertegenwoordigt. Dat is zeker het geval, maar dan wel op een ook voor onze tijd volstrekt nieuwe, autonome en vanzelfsprekende wijze. Dat het ideaal van haar jeugd was, zeventien kinderen van zeventien verschillende vaders te krijgen illustreert dat vrouwelijke element uitstekend en leert ons tevens dat passiviteit daarvoor een wel zeer onvoldoende karakterisering is. In het verhaal-in-een-roman ‘De kinderen van Mevrouw Staphorst’ komt vader al na een paar bladzijden om het leven, eenvoudig omdat hij niet ter zake doet in de door de kleine Rolien verzonnen geschiedenis. In Josepha Mendels' romans (Je wist het toch..., 1948, uitgezonderd) is de man een enigszins beklagenswaardig wezen, voor wie de lichamelijke liefde niet meer betekent dan ‘met zijn speelgoed spelen’ (Rolien en Ralien, 1947) of ‘van je taartje snoepen’ (Als wind en rook), reden waarom er in geen enkele roman (uitgezonderd alweer Je wist het toch...) van liefdesgeluk, laat staan huwelijksgeluk sprake is. Wel verlangt in Heimwee naar Haarlem (1958) de hoofdpersoon Roberta naar een bestendig huwelijksleven, maar in het gezinnetje van Annette, dat daarvoor model staat, heeft de echtgenoot en vader openlijk buitenechtelijke verhoudingen, waar de (trouwe!) intelligente Annette alle begrip voor heeft. Niet echt ideaal dus. Josepha Mendels heeft een buitengewoon intieme, haast mythische relatie met de taal, wat zelfs voor een auteur zeldzaam is. Zij leeft met de taal samen, tot in de kleine lettertjes, die in Rolien en Ralien een magi-
Josepha Mendels aan Simon Vinkenoog, 1953.
| |
[pagina 83]
| |
sche functie vervullen. Ralien is het kritische alter ego van Rolien, die van haar klasgenoot Ernie, een hooghartig en beetje boosaardig meisje, met stelligheid weet ‘nee, een Arnie heeft zij niet’. Hier is de oeroude symboliek van Alpha en Omega werkzaam, evenals in het drama van de kleine Rebecca in Als wind en rook, die zichzelf, nauwelijks per ongeluk, bijna vergast. Ze speelt met de gaskraan, die de keus biedt tussen de letters A (An) en Z (Zu). Terwijl zij hem op de A heeft gezet komt, nog juist op tijd, haar moeder binnen. A betekent hier het einde en Z een nieuw begin. Een omkering van wat we gewend zijn, die niet verwonderlijk is voor een auteur die er de voorkeur aan zou geven als honderdjarige geboren te worden, om te eindigen in de moederschoot. Een omkering. Een omwenteling. Terwijl toch iedere tittel of iota op zijn plaats valt, zoals slechts is voorbehouden aan authentiek, uitzonderlijke schrijverschap.
Josepha Mendels met haar zoontje Eric, 1948.
Debuutroman (1947). Omslag: Suzanne Heynemann.
- Over reizen gesproken, zou jij naar Parijs willen, Rolien? | |
Overig werkAlles even gezond bij jou (1953). Bon appétit; Frans koken in de Lage Landen (1954), De vader van Robinson Crusoë (1954), Zoethout en etamien en andere novellen (1956), De speeltuin (1970), Welkom in dit leven (1981). |
|