't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Max Dendermonde, 1943. Foto: E. van Moerkerken.
De belangrijkste vraag in het werk van Max Dendermonde is die naar de zin van het bestaan. Als beginnend dichter zocht hij al naar de essentie van het leven, bijv. in Water en brood (1941). In de romantische vroege dichtbundels en novellen zoekt hij naar momenten van geluk in de harde (oorlogs-)realiteit. Ook in het proza uit de jaren vijftig en zestig proberen de hoofdpersonen de als negatief ervaren maatschappij buiten te sluiten. Zij leven in een schijnwereld, omdat zij steeds opnieuw verraad moeten plegen aan zuiverheid en schoonheid. In hun streven naar een leven zonder valse schijn krijgen zij vaak steun van een vertrouwenspersoon. De enige manier voor hen om het bestaan zinvol te maken, is te kiezen voor de waarachtige liefde, de ‘tweezaamheid’. Deze bereiken zij niet, als zij hun vrijheid niet willen verliezen of als de liefde niet volledig is (het motief van de kinderloosheid.) Mét de liefde aanvaarden zij maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ontkomen aan deze drukkende verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld via vrouwen of drank, is onmogelijk. Zelfs na de dood van de geliefde kan die verantwoordelijkheid blijven bestaan, via een kind of door een schuldgevoel, als de hoofdpersoon in kwestie zich onvoldoende heeft opgeofferd. In de boeken tot 1960 komen de hoofdpersonen als overwinnaar tevoorschijn uit hun innerlijk zuiveringsproces. Alec wint zijn strijd tegen de technische vooruitgang in De wereld gaat aan vlijt ten onder (1954), Bernard overwint in De dagen zijn geteld (1956), ‘de chaos’, die is ontstaan door drankgebruik en de in zijn leven ingrijpende dood; en Chris geeft in De deur op een kier (1958) zijn leven in een schijnwereld op. Alle drie krijgen zij dan ook de vrouw die aanvankelijk onbereikbaar was: respectievelijk Helen, Elizabeth en Jacqueline. In de boeken die verschenen in de zestiger jaren bereiken de hoofdfiguren de tweezaamheid niet. Leonard in Een blauwe maandag op aarde (1965) kon in de oorlogsjaren zijn zuiverheid niet bewaren en trad op de
Begin van de novelle Bruin, rood en groen (1942) door Max Dendermonde.
1. // Bruin, rood en groen // Château de Brion, / novelle door Max Dendermonde // Vervloekt, ik ben verdwaald! In dit verlaten land lijken alle wegen / op elkaar, vooral in een nacht als deze, waarin regen en schaars maanlicht / met elkaar vechten. Welke weg zal ik nu nemen, de linker, de rechter? Of zal / ik maar op goed geluk rechtaan rechtuit doorlopen? Teruggaan lijkt me / niets... Nee, niet terug naar dat vervloekte Château de Brisente, waar / men voor lieden van mijn slag slechts tochtige kamers beschikbaar heeft en waar / zelfs de lelijkste keukenmeid niet willig is. Leve het Château de Brion, / leve Gringolette, die nog maagd was tot ik de dekens met haar deelde. / En avant! Niet blijven staan! Overigens zijn deze viersprongen lastige vraagstukken; / als geografische uitvindingen zijn ze volkomen mislukt. Vooruit, de oude / beproefde manier. Ik sluit de ogen, verhef mij op mijn tenen, trek mijn rechterbeen / op en met één slag draai ik mij rond. Mijn mantel vliegt hoog op / en regendroppels zwaaien alle kanten heen. Nu de ogen weer open. Verdraaid, waar ben / ik? Van welke kant ben ik gekomen? Hindert niet, ik sla de weg in, die recht / voor me ligt... // Eensdeels tref ik het vannacht: het is volle maan. Het kan nog niet erg laat // zijn, omstreeks het negende of tiende uur, vermoed ik, want nu en dan, / als de wolken en de heuvels de horizon vrijlaten, zie ik, dat de maan juist / van de kim is vrijgekomen. Als het niet zo regende, zou het eigenlijk een / pracht nacht zijn, een waardige bekroning van drie dagreizen. Die regen / is dubbel lastig: ten eerste word je aan alle kanten nat, zelfs van onderen, / want de plassen zijn hier talrijk: donkere poelen, die zilveren spiegels worden, / zo gauw de maan weer te voorschijn komt, zilveren spiegels, met de verwering / van regenkringen. En ten tweede wordt alles loodzwaar om je lichaam. [...] | |
[pagina 77]
| |
beslissende momenten te weifelend op. Daarmee verloor hij Trude én Amsterdam. Ook de hoofdfiguren in de vier novellen Inzake de liefde en in Trap op, traf af (beide 1967) laten hun kans op de waarachtige liefde voorbijgaan en leven verder in de sleur. In het wat apart staande Kom eens om een keizer (1968) tenslotte gaat Eric, de pseudo-keizer Wilhelm II, ten onder in zijn schijnwereld. In de verhalen uit de zeventiger jaren leren de hoofdfiguren leven met de weinig interessante werkelijkheid van alledag, zoals Theo in Vaarwel, plumpudding, cognac en sigaren! (1974). In deze jaren publiceert Dendermonde behalve reportages - een oude liefde - weinig door zijn jarenlange reizen door Amerika. Na zijn vestiging in Florida wordt de produktie weer groter. Het gevoel van ontheemdheid - dat we al bij ‘buitenman’ Leonard in Een blauwe maandag op aarde zagen - komt dan sterker naar voren in Dendermondes werk. Het kan de liefde mede in de weg staan, zoals bijvoorbeeld in Uit Mexico ben ik gevlucht, mevrouw, gevlucht (1983). De kern van Dendermondes oeuvre is in al zijn boeken dezelfde gebleven: de problemen in het leven kunnen alleen worden overwonnen door de liefde. ‘Dat is zelfs de aanvaarding van de bestaande maatschappij.’ En die is niet prettig, zoals met name de novelle De lijsters van de laatste lente (1982) laat zien.
Max Dendermonde met zijn tweede vrouw, 1955. Foto: Nico Naeff.
Die ouwe, goeie schurk, dacht Alec. Hij verscheurde de brief langzaam en liet de snippers in de mand dwarrelen. Er stond een fles aan zijn rechterhand en een klein glaasje. Hij vulde het glaasje, dronk het leeg. Het was zijn derde. Hij dronk 's ochtends al, elke dag. Als hij er vijf op had, begon hij zich energiek te voelen, boosaardig. Hij liep dan vloekend door de kamer, ging plotseling achter de schrijfmachine zitten en ratelde vele woorden op het papier, hield dat een paar uur vol en was dan doodop. Hij viel op zijn bed en sliep zwaar en onrustig. Om drie uur nam hij een douche, warm, koud, warm, koud. Hij at iets en stond om vijf uur fris achter de bar, dan begon hij met zijn werk, eigenlijk zijn enige vaste ontspanning. Sinds hij de uitputtende methode van het glas en de fles toepaste, las hij nooit meer iets over. | |
Overig werkTijdelijk isolement (1941), Bruin, rood en groen (1942), God in de toren (1942), Het kind en de dood (1946), Muziek in de herfst (1946), Eiland van Circe (1947), Het vermoeden (1952), Het leven betrapt (1952), De weglopers (1958), Tot zover voorlopig (1959), De bazuinengelen (1964), Snipperdagen (1967), Amerika door de achterdeur (1977), De duiven boven moeders graf (1977), Ben je daar nog? (1982), Verhalen van vroeger (1983), Ik geef jou een gedicht of wat (1983), Ga mee op een enkele reis (1984). |
|