't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Adriaan Morriën met scheermesjes tussen zijn oogleden in Do your thing (1969), een film voor tv gemaakt door K. Schippers en Joes Odufré. Foto: Eddy Posthuma de Boer.
Dat Adriaan Morriën, ‘een zoon van gereformeerde ouders en een jongen uit het volk’, zoals hij zich zelf wel eens heeft omschreven, moeilijk in een literair verband te plaatsen is, komt omdat hij wat terzijde staat, zoals hij ten gevolge van ziekte in zijn jeugd ook vervreemdde van zijn milieu en evolueerde naar een hedonistisch individualisme. Hij debuteerde met een gedicht in Forum, toen hij drieëntwintig was en zijn eerste bundels, Hartslag (1939) en Landwind (1942), verschenen vlak voor en in het begin van de oorlog. Zij werden vermeerderd herdrukt in Het vaderland (1946) en deden hem kennen ‘als de meest “vrouwelijke”, de passiefste en gevoeligste van de nieuwe generatie van dichters, anderzijds ook als degene die van de realiteit bijna geen invloed heeft ondergaan’. Aldus Hoornik, voor wie overigens het begrip realiteit op dat moment een beperkte betekenis had en refereerde aan de door oorlog bedreigde wereld. In dat perspectief was Morriën inderdaad een romanticus, wiens verzen over liefde, verliefdheid, sensualiteit, verwachting, moederlijkheid, natuur, verlangen, een traditioneel-dichterlijke sfeer van verdroomde werkelijkheid opriepen die nauwelijks aan de dreigende buitenwereld herinnerde. Aan die thematiek is eigenlijk in de loop der jaren niet zo heel veel veranderd, alleen het hedonisme is toegenomen, de zinnelijke realiteit werd agressiever en het individualisme kreeg een provocerend karakter met van tijd tot tijd exhibitionistische uitschieters. De toon van zijn poëzie is tegelijkertijd veel persoonlijker geworden. In Vriendschap voor een boom (1954) overheerst nog een arcadisch klimaat, waarin nauwelijks conflicten herkenbaar worden of beheerst door een harmonieuze wijsheid en aanvaarding. Maar in Kijken naar de wolken (1956) worden andere geluiden hoorbaar met de erkenning van minder idyllische realiteiten:
Ik kan het onbegrijpelijke niet begrijpelijk maken.
Ook niet als ik het andere namen geef.
Vanaf dit ogenblik is er onder de rustige en bezwerende toon, die be- Alleenspraak
Niet om alleen te zijn heb ik mij afgezonderd;
ik smacht naar lachen, naar het lieve woord
van vrienden en vriendinnen, niemand is zoo snel verwonderd,
zoo spoedig door een blik, een blanken arm bekoord.
Maar 't leven is al gauw een hopeloos verdriet
voor wie van ongerepte schoonheid droomen;
wij vinden soms een kort, voorloopig onderkomen,
maar langer dan een zomer duurt het niet.
Wij worden eenzaam met den eersten regen,
wanneer de stormwind om de muren dreunt
en 't hart dat levenslang 't verlangen heeft verzwegen,
vermoeid aan verre eeuwigheden leunt.
Gedicht door Adriaan Morriën, gebundeld in Landwind (1942).
Verhalen (1957). Omslag: Huik Gomperts.
| |
[pagina 58]
| |
houden blijft, een ander accent waarneembaar, waarin hevige emoties en angsten opdoemen. De lyrische beschouwelijkheid, die in zekere zin afstandigheid is, krijgt een betrokkenheid waarin de dichter zelf centraal staat, het ouder worden en de naderende dood beginnen beslag op hem te leggen, maar zij intensiveren tegelijkertijd het leven. Daarover staan opmerkelijke verzen in een bundel als Avond in de tuin (1980). De uitdagende individualist openbaart zich voornamelijk in het proza, in enkele bundels verhalen, Een slordig mens (1951), Mens en engel (1964), korte schetsen als Een bijzonder mooi been (1955) en, over zijn dochters, Alissa en Adrienne (1957), en vooral in een paar bundels dagboeknotities en aforismen, Cryptogram (1968), waarin ook verzen, herinneringen en een reisverslag zijn opgenomen, en Lasterpraat (1975). Zijn verhalen, verrassend van vondst, zijn schaamteloos natuurlijk, of beter: van een natuurlijke schaamteloosheid en een flitsende originaliteit van beeld. Vooral zijn persiflages op de wereld van de letteren vallen op, waarvan hij ondanks alles deel uitmaakt, maar waartoe hij door spot en ironie tevens afstand weet te scheppen. In dat literaire bedrijf heeft Morriën een aanzienlijke rol gespeeld door zijn langdurig hoofdredacteurschap van Litterair Paspoort, kritisch periodiek over buitenlandse literatuur, als poëziechroniqueur in Concurreren met de sterren (1959) en als vertaler van vooral Franse literatuur. Voor deze laatste activiteit ontving hij in 1962 de Martinus Nijhoff-prijs.
Adriaan Morriën aan Simon Vinkenoog.
Amsterdam, 5 Dec. 1953 // Beste Simon, / Je bezoek aan Amsterdam heeft je waarschijnlijk doen / verstommen. Zijn jullie er in geslaagd al het geld in te zamelen? Ik /voelde mij heel klein en bescheiden worden naast deze beide grootste / schrijvers van de moderne wereldlitteratuur. Jullie hadden ook zo'n / haast! Alsmaar je overal even laten zien en en passant geld inzamelen. // De Bezige Bij liet mij je manuscript lezen. Na de paar / bladzijden die je mij ervan had laten lezen (of was dat niet hetzelfde?) viel het/ mij reusachtig mee; ook ‘taalkundig’. Ik vind het veel beter dan het boek / van Hans (Andreus), dat ik in April in de trein en hier las en dat voor mij / een vervelend litterair bijsmaakje had. Het leek zo vanzelfsprekend, maar was / zo geforceerd. Dat had ik eerder van jou verwacht en dat bleek nu juist / anders te zijn. Het is een aandoenlijk en zuiver werkje, in je eigen slordige / toontje, dat mij soms irriteert, maar dat hier een soort eigen stijl is ge- / worden. Ik ben het ook niet eens met de omissies van Wim Nagel. Ik vind / dat je alles moet laten staan, ook de flikkerachtige passages, hoewel die / | |
Overig werkDe gruwelkamer van W.F. Hermans, of ik moet altijd gelijk hebben (1955), Verzamelde gedichten (1961), Moeders en zonen (1962), Het gebruik van een wandspiegel (1968), Waarom ik geen Dante-specialist ben geworden (1973), Een mooi dik meisje zonder borsten (1976). |
|