't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
L.Th. Lehmann (r.) met E. van Moerkerken (geb. 1916), schrijver onder het pseudoniem Eric Terduyn, in de Jardin du Luxembourg, Parijs, 1953. Foto: E. van Moerkerken
L.Th. Lehmann schreef weliswaar twee geestige romans en een al even geestig toneelstuk, zijn bekendheid dankt hij toch vooral aan de poëzie. Hij debuteerde in 1940, negentien jaar jong, met de bundel Subjectieve reportage. Nog in datzelfde jaar verscheen Dag- en nachtlawaai, in 1941 gevolgd door Schrijlings op de horizon. Samen met Gedichten (1948) vormen deze bundels Lehmanns jeugdwerk. Daarna publiceerde hij nog vier bundels: Het echolood (1955), Een steen voor Hermes (1962), Who's who in Whatland (1963) en Luxe (1966). Het vroege werk blinkt uit door de virtuoze hantering van traditionele versvormen. Het is exuberant en humoristisch, maar ook beklemmend, zoals dit fragment uit ‘Polder bij nacht’:
Elk horizontlicht stijgt als een raket,
elk ademrhythme wordt een stoottrompet,
mijn vuisten kloppen in de hordenkolder.
Wij stormen blindlings de tot wenteltrap
ontzette vlakte op: geen dronkenschap,
maar training in de Rotterdamsche polder.
Het latere werk is geserreerder en bovendien bedient Lehmann zich hierin van het vers libre. Maar de humor is gebleven, zij het minder kolderiek aangezet dan voorheen en meer toegespitst op ironie en understatement. Ook de thematiek is ondanks de stijlbreuk weinig veranderd. Lehmann schrijft typische ik-lyriek. In vrijwel ieder gedicht verwoordt hij een onzeker levensgevoel, door hemzelf eens omschreven als zijn ‘weiflende volwassenheid’. Hij geeft zich echter zo burlesk bloot dat zijn ware gevoelens toch weer achter de gegrimeerde lach van de clown verdwijnen. Op deze ambivalente wijze werkt hij zijn thema's uit. Vaak dicht hij
Gedicht door L.Th. Lehmann, gebundeld in Dag- en nachtlawaai (1940).
Lover's lane // De herfstwind blaast over het gras / En ik lig met mijn lief aan de dijk / Elke keer dat een fietslicht ons raakt / Heffen wij het gezicht, tegelijk // Als verdronkenen, wier hoofden slap / Door de stroom worden opgericht / En een verre schipbreuk is ons / Meer lief dan een vuurtorenlicht // Want het eendenkroos aan onze voet / En de brandnetels boven ons hoofd / Hebben in stilte ons hier / Een blijvende rustplaats beloofd. // Misschien spoelt de kant hier eens weg / En verdrinken wij in de sloot / Misschien valt er morgennachts neeuw / En vriezen wij samen dood. // In je lichaam, zo vel over been / Is je ogenvuur opgebrand. / Op mijn speurtochten onder je jas, / Voel ik de koorts aan mijn hand. // [p.2] Waarom lig je zo huiverend stil / Is er niets meer na deze nacht? / Onze fietsen steken uit 't gras / Als het sein van een komende dag. // Als je kus is gedoofd in die hoest / Beminnen wij toch niet meer. / Als de fietsen hier zijn verroest / Ziet niemand ons ooit weer. // October 1938 | |
[pagina 54]
| |
over angsten: het bezweren, weglachen ervan lijkt zijn voornaamste doel. De jeugd is een ander belangrijk thema in zijn werk. Tegenover de zuivere kinderwereld stelt hij de dwaze wereld der volwassenen met haar ontluisterende plichten. Ook de geliefde komt vaak ter sprake, in het jeugdwerk gekscherend (Gezegend 't kleed dat de oriëntatie / op heel je lichaamskaart gemakkelijk maakt), later ernstiger en met een open oog voor het amoureuze echec. Het belangrijkste thema, zeker in het latere werk, is het reizen. De reis, gekoppeld aan saillante locaties, fungeert als een baken in de tijd. Men moet de tijd, aldus Lehmann, ‘vullen met plaats’. Zo wordt het verstrijken van de tijd met behulp van de statische ruimte een halt toegeroepen. In de surreële roman De pauwenhoedster (1955) wordt eveneens veel gereisd en prikt Lehmann de amoureuze illusies door. De grondtoon wordt bepaald door melancholie en eenzaamheid. Dit is nog sterker het geval in Lehmanns tweede roman, Tussen Medemblik en Hippolytushoef (1964), dat een beeld geeft van het Leidse studentenmilieu: ‘Het is veel en niets, onbenullig en belangrijk, irrelevant en absorbant’. Ambivalentie en ennui: zij zijn niet alleen kenmerkend voor deze roman, maar voor Lehmanns hele oeuvre. De virtuositeit en speelse ernst waarmee hij deze zaken in zijn privé-theater voor het voetlicht brengt, maken het tot een boeiend oeuvre. De zin van het leven en zo
Als aan de minimum eis:
Onsterfelijkheid, eeuwige jeugd
zonder lichamelijke of geestelijke ongemakken,
voldaan is,
zouden we er eens over kunnen praten
of het de moeite waard is
je ergens voor in te spannen.
Gedicht door L.Th. Lehmann, gebundeld in Luxe (1966).
Achterhoofd van L.Th. Lehmann op de achterkant van zijn bundel Luxe (1966). Foto: Jutka Rona.
L.Th. Lehmann verkleed als Sinterklaas lezend in De Vrijdenker, 1953. Foto: E. van Moerkerken.
| |
Overig werkHet verbreken (1944, onder ps. S. Colmar), Verzamelde gedichten (1947), Mens en grondspoor (1963, met Bert Schierbeek). |
|