't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Guillaume van der Graft, omstreeks 1980. Foto: Hans Vermeulen.
Als Van der Graft in zijn bundel Vogels en vissen (1955) schrijft: Ik geloof / met de taal, dan raakt hij met die woorden de kern van zijn dichterschap. Dat niet alleen omdat geloof voor de theoloog en predikant W. Barnard (hij gebruikte zijn officiële naam voor zijn talrijke publikaties op theologisch en liturgisch gebied en een enkele keer voor een dichtbundel) vanzelfsprekend een essentiële zaak is. Vestdijk noemde overigens ongeloof een wezenlijk aspect van de poëzie van Van der Graft (in Voor en na de explosie, 1960). Deze paradox raakt het hart van het werk aan, want het religieuze is bij Van der Graft doortrokken van gevoelens als twijfel en angst en de ervaring van ballingschap. Hij noemde zijn eerste bundel niet voor niets In exilio (1946), niet alleen omdat een deel van deze gedichten tijdens een gedwongen verblijf in Berlijn in de oorlogsjaren is ontstaan. Geloof heeft bij Van der Graft een existentialistische dimensie. Bij een dichter voor wie de taal een wijze van bestaan is, ligt dan de verschuiving van het woord naar het Woord (in de zin van de aanhef van het Johannes-evangelie) voor de hand. Zo kan hij een dichter zijn die zegt met de taal te geloven. Vanaf zijn vroegste verzen is de taal voor Van der Graft bovendien een speelveld geweest waarop hij gretig zocht naar meerduidigheid, de ruimte die het woord krijgt om meer te betekenen dan in de code van de
Gedicht door Guillaume van der Graft, gebundeld in Het oude land (1958).
| |
[pagina 48]
| |
Nieuwjaarswens door Guillaume van der Graft met het gedicht ‘De Luistervink’, eerder gebundeld in Achterstand (1946).
taal is vastgelegd. Daarnaast laat zijn werk vaak een associërend spel met beelden zien. Beide verschijnselen wijzen op een zekere verwantschap met het werk van de Vijftigers, Van der Grafts generatiegenoten. Met hen deelt hij ook de voorstelling van het woord als concreet, tastbaar, levend. Het wezenlijke verschil is echter dat dit bij Van der Graft te maken heeft met de existentieel ervaren religie. Karakteristiek voor de dichter-predikant is het beeld dat hij in het gedicht ‘Schrijvenderwijs’ (Vogels en vissen) voor de woorden gebruikt. Als hulpeloze, blatende dieren komen ze naar hem toe. De dichter is zo de woordenherder. Van der Graft kiest ook andere, verwante beelden. In Landarbeid (1951) noemt hij zich imker van de woorden en in Winter en later (1984; de eerste bundel die verscheen na de chronologisch samengestelde Verzamelde gedichten van 1982, 2 dln.) boer van het / alfabet. Het zijn enkele van de vele metaforen die de heel nauwe relatie tussen dichter en woord laten zien. In dit opzicht is er een duidelijke verwantschap met Nijhoff. Die is er ook in de hang naar een eenvoudig, natuurlijk bestaan. De bundel Het oude land (1958) is er bijvoorbeeld aan gewijd, met portretten van meester-timmerman Vasse en anderen. Toch laten alleen al de titels Landarbeid en Een stadsmens (1961) zien, dat dit niet vrij van ambivalentie is. Wel kiest de dichter uit de natuur zijn meest zeggende beelden: vogels en vissen, die respectievelijk naar dag en nacht, bewustzijn en het onderbewuste verwijzen. En ook: Wie werkelijk gelooft is als een vogel (Een stadsmens). De dooi is in Winter en later beeld voor een nieuw begin na de dood van de winter. Dat is de hoop die in dit werk vaak contrasteert met sterke gevoelens van angst en met doodsbesef, maar die steeds weer blijkt te domineren. Winter en later besluit met de roep van de haan, waarmee de opstanding wordt gesymboliseerd. | |
Keuze uit het overig werkAchterstand (1946), Poëzie in praktijk (1948), Mythologisch (1950), De vijf maagden (1953), Woorden van brood (1956), De maan over het eiland (1957), Een ladder tegen de maan (1957), Te vroeg en te laat (1960), Tussen twee stoelen (1960), Overzee (1961), Gedichten (1961), Lieve gemeente (1962), De tale Kanaäns (1963), Schijngestalten (1963), Een keuze uit zijn gedichten (1964), Binnen de tijd (1965), Huis, tuin en keuken (1966), Advent, Kerstmis, Uitvaart (1968), Gebeden voor de gemeente die zich op het Pascha voorbereidt (1969), Een vork om de zondag te vieren (1969), Stem van een roepende (1969), Op een zuil zitten (1973), Liedboek voor de Kerken (1973), Na veertig (1973), Oude en nieuwe gedichten (1975), Papier als reisgenoot (1975), Op een stoel staan (1970-1980, 3 dln.). |
|