't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Zelfportret door Leo Vroman, geschonken aan Jan en Aty Greshoff op 11 oktober 1940.
Aan het slot van zijn, met eigen tekeningetjes verluchte boek Bloed (1968) vat Leo Vroman de bedoeling ervan zo samen: ‘Wat ik je vooral wou geven is nieuwsgierigheid, en dan bewondering, en liefde voor je bloed, voor ieders bloed.’ Dat is in het kort gezegd ook de boodschap van zijn poëzie, die zich steeds explicieter uitlaat over het gebrek aan liefde in de wereld, over de dreiging van oorlog en kernbom. In het grote leerdicht Liefde, sterk vergroot (1981) legt Vroman letterlijk het vergrootglas op het levende en het dode, zijn poëzie detailleert tot in verrukkelijke en gruwelijke finesses die allemaal uitdrukking geven aan zijn liefde voor het leven. In Avondgymnastiek (1983) - een ander woord voor poëzieschrijven - traint Vroman zich in de voorstelling van zijn eigen dood of die van Tineke, zijn vrouw. Ergens anders vraagt hij zich af:
Zie ik ooit lijfloos op mij neer
de dag dat ik het bed uit kolk
en als een wolk in een wolk
niets dan het ochtendgloren scheer?
En ben ik hier dan heus niet meer?
In velerlei variaties, en met een stilistische en versificatorische souplesse die ongehoord is in de Nederlandse poëzie, behandelt Vroman deze kluwen van liefde, leven en dood. Zijn nieuwsgierigheid - een bundel heet ook zo: Nieuwsgierig (1980) - naar het leven verplicht hem tot een oog in oog staan met de dood. Ook in dromen, zoals in Het verdoemd carillon (1981), heerst angstige nieuwsgierigheid naar de dood. De bioloog Vroman liet zich al vanaf zijn vroegste gedichten gelden. Het
Aflevering van de door Anton Koolhaas geschreven en door Leo Vroman geïllustreerde strip ‘Stiemer en Stalma’, die in 1937 verscheen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant.
| |
[pagina 45]
| |
Leo Vroman aan Jan Greshoff (fragment).
New York, 24-11-'46. // Beste Allen, / Vanuit Manila heb ik al eens geschreven maar / Uw eventuele antwoord nooit ontvangen door al dit / gereis. Ik woon nu hier, wellicht voor zeer lang, / heb verlof voor 3 mndn. (= tot Mei) om in die tijd een / studievisum te krijgen maar blijf voorlopig (hoewel / onbetaald) in uniform. Ik heb een paar dingen geschreven / in 2 Knickerbockers van deze maand zoals U misschien / heeft gezien of zult zien, en allerlei kleine teke- / ningetjes. Uit het spoor van vrienden dat U hier / nagelaten heeft zijn Uw bezigheden in New York af te / lezen na enige oefening. Gisteren heb ik Dola de Jong / ontmoet en daarbij misschien wel de laatste van Uw ken- / nissen leren kennen. // Wat mij betreft: ik ben weer geheel de oude. / [tekening] / Eerlijk gezegd ben ik bezig aan een boek, dat Tineke heet. / Ik vertaal het in 't Engels maar wil het bovendien graag / in 't Hollands uitgegeven hebben. Het stukje ‘de adem van / Mars’ wordt er een deel van. Ik heb alleen dat (= het 2e) / en het 1e hoofdstuk klaar. Het gaat over al deze jaren, en / de afwezige Tineke is er de achtergrond van. // Eigenlijk had ik U al eerder moeten schrijven, ik / ben dus gewoon ondersteboven van schaamte, het kaakrood / stijgt mij daardoor naar de schamen; maar ik, mijzelf / kennende, vergeef het me. Ik doe op 't ogenblik alle moeite / om berucht te worden wegens mijn verstrooidheid zodat ook / deze ten goede aangewend kan worden. Alleen dingen die / vrienden en werk betreffen onthoud ik, maar ik vergeet / alle getallen boven de 3 en heb dus wellicht mijn ogen / en oren zo wijd open dat er een gevaarlijke tocht ontstaan / is onder mijn schedeldak. [...]
Leo Vroman met zijn echtgenote Tineke Vroman-Sanders en dochter Geraldine, omstreeks 1950.
| |
[pagina 46]
| |
Een voorbeeld nog: het is nacht.
Ieder slaapt. Behalve ik.
Eensklaps, een ogenblik
gilt mijn moeder. En wacht:
in de kinderkamer verschikt
een lichaampje, Geraldine lacht.
Een radiator hikt even.
Peggy Ann kreunt, is weer stil.
Tineke in mijn armen
trilt, maar haar warme wil
treedt zelfs niet naar buiten;
haar krioelende stromen stuiten,
kringelen en spiralen,
vormen een zo verbaasd
complex dat haar ademhalen
zich een halve minuut verhaast.
Dan wordt het weer uitgewaasd.
Daar ligt nu mijn eigen kale
kop een centimeter naast
en vervormt zich haast van verlangen
om iets van dit uitgeraasd
filmkluwen op te vangen.
Maar al wandelt zij door de tropen,
baadt in de Brantas, verdrinkt
bijna, haar kindje drinkt,
zij strijkt jurkjes, naait rode knopen
in New York City - slechts klinkt
haar adem die stijgt en zinkt
als een branding, waarlangs wij lopen;
straks gaan haar ogen open,
vinden de mijne dicht
in een rimpelend gezicht.
Rimpelend om een reden
van God weet hoe lang geleden:
bloed? zonlicht?
Slot van het gedicht ‘Het vlees van de wereld’ door Leo Vroman, gebundeld in De ontvachting en andere gedichten (1960).
vertrouwen op wat organisch is, op de ‘structuur waar ik verliefd op ben’, leidt tot bittere conclusies, overigens kenmerkend luchtig geformuleerd, als deze: Ach wat groeit het leven goed / als het niet van mensen moet. Behalve heel veel poëzie, heeft Vroman ook proza gepubliceerd, niet alleen korte stukjes, Snippers (1958), zelfs een roman Het carnarium (1973). Nooit verloochent hij in dat andere genre, ook niet in zijn populairwetenschappelijke Bloed of in de Brieven uit Brooklyn (1975) of in de tekeningen uit Huis en tuin (1979), die speelse natuurlijkheid die zo kenmerkend is voor zijn manier van rijmen. Het is alsof bij Vroman het dichterlijk denken de wereld als vanzelf in rijmpositie brengt: ‘wij en alles horen bij elkaar’, wat tegengesteld is raakt in het gedicht verzoend, wat ver van elkaar afligt komt heel dichtbij, het kleinste detail is een universum, wijd en eeuwig als een speldeprik. In het gedicht ‘Oude flessen waarin planten groeien’ uit Nieuwsgierig (1980) is een biografische ervaring aangrijpend verwerkt tot een antidotum tegen doodsangst, een voor Vroman heel vertrouwde beweging:
vertel mij nog eens dat ik heus doodga
zo lekker als ik eens deed in Japan
op die berg en vertel me dan
dat die toen niet bestond en dat ik nu besta
Tekening door Leo Vroman voor S. Vestdijk, die redacteur was van het internationaal cultureel maandblad Centaur, omstreeks 1946.
| |
Overig werkGedichten (1946), Tineke (1948), Gedichten, vroegere en latere (1949), Poems in english (1953), Inleiding tot een leegte (1955), De adem van Mars (1956), Uit slaapwandelen (1957), Surface contact and thromboplastin formation (1958, diss.), De ontvachting en andere gedichten (1960), Twee gedichten (1961), Fabels (1962), Manke vliegen (1963), 126 gedichten (1964), Almanak (1965), Het Grauwse Diep (1966), De trapeze, 10 (1967, met Anton Koolhaas), Oorkonde (1967), God en godin (1967), Voorgrond, achtergrond (1969), Ballade van mezelf (1969), 114 gedichten (1969), 262 gedichten (1974), Just one more world (1976), Brieven over en weer (1977, met J. Greshoff), De cultuurgeschiedenis door en voor televisie vereenvoudigd en van uitleg voorzien (1984). |
|