't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Hans Warren, omstreeks 1975. Foto: Wim Riemens.
Zo lang het duurt een eeuwigheid gelukkig is een regel uit de bundel Herakles op de tweesprong (1974) en de paradox erin is karakteristiek voor heel de poëzie van Hans Warren, waaruit een hunkering naar schoonheid spreekt. Schoonheid en geluk zijn kwetsbaar, want ze worden bedreigd door vergankelijkheid en dood. Of de reactie daarop nu aanvaarding, weemoed of woede om de oeverloze / en onverbiddelijke dood (Tussen hybris en vergaan, 1969) is, het besef van die kwetsbaarheid is niet uit Warrens werk weg te denken. Zijn schoonheidsgevoel is georiënteerd op de antieke cultuur. Prachtig blijkt dit uit het gedicht over de dansende Etruskische knaap in Saïd (1957), een schenker van schoonheid die nooit afwezig is: De Etrusken staan in ons / op dit moment. De natuur is voor Warren een belangrijke bron van schoonheid. Het landschap van Zuid-Beveland waar hij opgroeide en waar hij - met onderbrekingen - ook steeds heeft gewoond, leeft in veel van zijn verzen. Dat hij als ornitholoog zijn sporen heeft verdiend (hij publiceerde Nachtvogels in 1949), is aan al die gedichten te zien die aan vogels zijn gewijd. Maar sterker dan de herfstelijke weemoed waartoe de vergankelijkheid in de natuur hem inspireert, is de emotie om het voorbijgaan van een schoonheid die erotisch wordt ervaren, die van de jeugd. Veel van Warrens gedichten zijn erotisch. Zijn debuutbundel, Pastorale uit 1946, plaatst in een landelijk decor de verliefdheid op een meisje, maar in volgende bundels maakt de dichter geleidelijk duidelijk dat de homoseksuele liefde voor hem van wezenlijker betekenis is. Ook in dit opzicht heeft hij een aanknopingspunt met de Griekse cultuur, met de antieke en met het werk van de moderne dichter Kaváfis, van wiens poëzie hij een vertaling maakte die van veel affiniteit getuigt. Hoe dit zich in zijn persoonlijk leven ontwikkelde, wordt openhartig verteld in de reeks Geheim dagboek, waarvan het eerste deel in 1981 verscheen. In de bundel 't Zelve anders (1975) herdrukte Warren zijn debuut, voorzien van commentaar in versvorm, vol ironie en zelfspot. Deze ongewone publikatie laat ook zien hoe zijn stijl geëvolueerd is. Aanvankelijk schreef Warren gedichten in een traditionele, gebonden vorm. Met Leeuw lente (1954) raakte hij even in de ban van de experimentele stijl, maar daar kwam hij snel van terug. In de latere bundels vindt hij een evenwicht tussen enerzijds een heldere formulering in een strakke ritmiek, waarbij zo nodig traditionele vormen worden toegepast, en anderzijds een zeer nuchtere, anecdotische stijl, waarmee hij aansluit bij poëzie zoals die in de jaren zestig en zeventig naar voren kwam. Afgezien van het dagboek publiceerde Warren aan proza na de korte roman Steen der hulp (1975), waarin over de oorlogsjaren wordt verteld en ook de homoseksualiteit een rol speelt, in 1976 nog het boek Demetrios, waarin autobiografisch materiaal is verwerkt. Bovendien schrijft hij al sinds 1951 literaire kritieken voor de Provinciale Zeeuwse Courant. Verfijning en gratie horen bij de kwaliteiten van Warrens poëzie en nuchtere anecdotiek of erotische openhartigheid weet hij altijd binnen die sfeer te houden. Het gedicht dat hij in Winter in Pompeï (1975) zijn ideaal noemde, bevat, als een Bataks doodkistje, een geheim dat niet te duiden is / maar dat blijft trekken. Reiger
Smalle stille vogel
gebogen aan de waterkant
de winter kaatst grijs uit je ogen
eb en vloed schuiven fluisterend
door eindeloze kreken
een broze riethalm breekt
vogel die half luisterend
naar 't woelen van een verre vis
en halfbevroren van gemis
de snavel in de veren steekt.
Gedicht door Hans Warren, gebundeld in Vijf in je oog (1954).
| |
[pagina 43]
| |
Gedicht door Hans Warren, gewijzigd en verkort gebundeld in Tussen hybris en vergaan (1969).
Ik leef met je van dag tot dag / ik zeg je de kleinste dingen, / en ik, die nooit bid, bid soms / tot de ‘onbekende god’ voor geval / voor geval. / mijn kamer, eens een tempel om je relikwieën / is leeg van je, maar binnen mij / rust je skelet, je huid / ligt onder mijn huid, je ogen / zien wat ik zie. / Moet ik nog verder zeggen wie je bent? / Vandaag, na twee jaar zwijgen / Kwam weer eens een brief / Twee jaar heb je, zwaar ziek, de dood / verwacht. / Ik heb het niet geweten. // (in de trein tussen / Breda-Gilze Rijen, / 16 aug 1966). | |
Overig werkIn memoriam Dr. Jac. P. Thijsse (1947), Eiland in de stroom (1951), Vijf in je oog (1954), Een roos van Jericho (1966), Kritieken (1970), Schetsen uit het Hongaarse volksleven (1971), Verzamelde gedichten 1941-1971 (1972), De Olympos (1973), Een liefdeslied (1974), Betreffende vogels (1974), Buiten is dichtbij; Dirk van Gelder en de natuur (1976, met Sietzo Dijkhuizen), Sperma en tranen (1976, onder ps. Engel Piccardt), Zeggen wat nooit iemand zei (1976), De vondst in het wrak (1978), Behalve linde, tamarinde en banaan (1978), Een otter in Americain (1978), Verzamelde gedichten; 1941-1981 (1981), Dit is werkelijk voor jou geschreven (1982, bloemlezing). |
|