't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Ida Gerhardt, omstreeks 1940.
Een van de meest karakteristieke trekken van het dichterschap van Ida Gerhardt is misschien dat zij zich al in een vroeg stadium van haar ontwikkeling een dichteres met een opdracht heeft gevoeld. De titel van een van haar bundels verwijst daarnaar: Kwatrijnen in opdracht (1949). Die opdracht hield in een stem te laten horen tegen het bederf van natuur en gemeenschap, zoals zij in haar land zich dat zag aftekenen. In het materialisme van de moderne wereld zag zij een verval van oude waarden, die voor haar zowel een Christelijke als een antieke achtergrond hadden. De eerste wordt vooral zichtbaar in haar bundel Het levend monogram (1955), waarvan de titel duidt op de vis, het oude symbool van het Christendom. Het belang dat antieke waarden voor haar hebben, blijkt overal uit haar poëzie, maar het kreeg een treffende verbeelding in het episch-didactische gedicht Twee uur: de klokken antwoordden elkaar (1971). Daarin laat zij scholieren in een symbolische handeling partij kiezen voor de humanistische waarden van de antieke cultuur. Het was een verbeelding die aansloot bij het werk dat zij in een belangrijk deel van haar leven heeft gedaan als lerares klassieke talen. Dat zij vertalingen maakte uit Lucretius en Vergilius is in dit verband geen bijkomstigheid. Holland, het land waartegenover zij een haast profetische roeping voelt, stelt haar teleur. Het lijkt alsof zij daarom uitwijkt naar een mytisch land: Homerisch is dit land. Er gaat / van het toevallige niets om. Zo
Gedicht door Ida Gerhardt, onder een gewijzigde titel gebundeld in Het sterreschip (1979), gekopieerd voor de schilderes Jeanne Bieruma Oosting.
| |
[pagina 41]
| |
Het vers van Gorter
Het vers van Gorter heeft de geur van graan
dat bloeit en stuift: die reuk van hemels zoet
met erdoorheen het aardse evengoed;
dat zegt de tarwe en het brood al aan.
En koren geurt weer uit het brood vandaan.
Hij schreef vanuit die kringloop overvloed
- het waait ons uit de woorden tegemoet -
het vers dat in het zonlicht kan bestaan,
de volle dag trotseert. Het voedt als brood
en bloeit als koren, stuifmeelovertrild.
Het vers van Gorter: franke gulheid noodt
dat wie hier nadert toch de honger stilt
die hij verborg of nimmer uit kon spreken.
Brood met de geur van graan. Gij moogt het breken.
Gedicht door Ida Gerhardt, gebundeld in De ravenveer (1970).
omschrijft zij Ierland in de bundel De ravenveer (1970) en ook in De slechtvalk (1966) en Vijf vuurstenen (1974) roept ze het op. Het is voor haar een land dat beantwoordt aan haar aard, die zij herkent in ‘De zalmen’ (De ravenveer), dieren die krachtens ingeschapen moeten / elf stroomversnellingen bestaan en de zwaartekracht tarten. In deze vissen, maar ook in trotse, eenzelvige roofvogels, vond zij de symbolen voor eigen weerbarstige eenzelvigheid. De belangrijkste symboliek in haar werk is die van het water, het archetypische symbool dat in Gerhardts poëzie met een complex van beelden is verbonden. Centraal staat hierin het rivierenland, waar zij opgroeide, waar ze de schokkende kinderervaringen had die ze in Het levend monogram in poëzie verwerkte. Dat is het water waarop het sterreschip vaart, een rijk en veelbetekenend symbool waar zij een van haar latere bundels naar noemde (1979), verschenen kort voor haar werk in 1980 met de P.C. Hooftprijs bekroond werd. Het water speelt ook in haar vroegste bundels een rol, zoals in Het veerhuis (1945) waarin zij zich zo'n huis aan het water als woonplaats voorstelt. Het water kan hier het oude doodssymbool zijn, maar de natuurbeleving waarin het een rol speelt, kan ook een idyllisch karakter hebben. Dat staat niet los van de idee van de Tuin van Epicurus, waaraan zij enkele gedichten wijdde. Dat is het symbool voor een natuurlijk bestaan in sobere eenvoud. In Buiten schot (1947) krijgt zoiets het romantische karakter van het afweren van de buitenwereld. Ida Gerhardt is een dichteres die strenge, traditionele vormen met groot vakmanschap beheerst. Haar werk is daardoor ‘klassiek’ in meer dan één betekenis. Zelf ziet zij het wezenlijke van de poëzie als een aangeraakt worden door wat van hogere orde is. Dat wat een vers tot een vers maakt / is niet van sterfelijke oorsprong staat in Het sterreschip (1979). Dat is voor haar ook de grond van haar opdracht.
Ida Gerhardt tijdens het uitspreken van haar dankwoord bij de aanvaarding van de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden, 1979. Foto: Jan Holvast.
| |
Overig werkKosmos (1940), Lucretius, De natuur en haar vormen, boek I en V (1942, diss.), Sonnetten van een leraar (1951), De argelozen (1956), De hovenier (1961), Vroege verzen (1978), Nu ik hier iets zeggen mag (1980), Verzamelde gedichten (1980), Dolen en dromen (1980), De zomen van het licht (1983). |
|