't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
M. Vasalis tijdens de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs van de Jan-Campertstichting, Den Haag, 1974. Foto: Ben Wolff.
De met belangrijke prijzen onderstreepte faam die M. Vasalis verwierf is omgekeerd evenredig aan de omvang van haar oeuvre. Afgezien van een novelle, enige kritische beschouwingen en enige redevoeringen, publiceerde zij slechts drie dichtbundels: Parken en woestijnen (1940), De vogel Phoenix (1947) en Vergezichten en gezichten (1954). De literaire prijzen die zij ontving culmineerden in de Staatsprijs voor Letterkunde (P.C. Hooftprijs) 1982. Vasalis heeft haar dichterlijke en haar maatschappelijke loopbaan altijd streng gescheiden gehouden. In haar maatschappelijke leven was zij vele jaren als M. Droogleever Fortuyn-Leenmans kinderpsychiater. Het is dan ook opvallend dat de schrijfster zeer pertinent terughoudend, gesloten, over haar persoonlijk leven is. M. Vasalis en M. Leenmans gaan elk hun eigen weg. De hier genoemde splitsing is van betekenis voor de poëzie zelf. Opvallend vaak ontmoeten we een vrouw die in de gewone stroom van het dagelijks leven en de dagelijkse handelingen getroffen wordt door een bepaald fenomeen, waardoor de dingen dan ineens in een ander licht komen te staan. Woorden als ‘ineens’, ‘toen’, ‘plotseling’ komen dan ook opvallend veelvuldig in haar gedichten voor. Het is kenmerkend voor haar verzen: een plotselinge bewustwording, een wak in het dagelijkse waarin ineens het besef van een-andere werkelijkheid door de dingen heenbreekt. Of beter: een besef van de werkelijkheid zoals zij werkelijk is. Eerbied voor de gewoonste dingen is een veel geciteerde versregel van Vasalis. En dat is niet een wat zoetsappige liefdesverklaring aan het alledaagse, maar uitdrukking van het besef dat juist in het ogenschijnlijk gewone het buitengewone van het bestaan zelf zich kan aandienen. Het geeft ook aan dat de dichteres zich tot het gewone leven bepaalt. Ter toelichting van het laatste: heel scherp leeft bij de dichteres het besef dat de mens, dat elk mens, ooit in het paradijs van het onbewuste heeft geleefd. Maar de ratio heeft de scheiding tussen ik en wereld definitief gemaakt. Het verstand staat echter in dubbellicht: want het relativerende ervan stelt een mens ook in staat die breuk met het paradijs, het verdriet om het bestaan te relativeren: wijl men om het bestaan niet wenen moet. Aanvankelijk overheerst het gevoel uit het paradijs verdreven te zijn. Zo noemt ze kalkoenen haar broeders en later, in haar tweede bundel, boompjes haar zustertjes. Er is nog wel verwantschap met dieren en bomen, maar ze valt er niet mee samen. Echter, allengs, bij toenemend bewustzijn, breekt ook het verschrikkelijk besef van tijd en eeuwigheid door. En dan is het verstand een reddend verweer tegen de radeloosheid. Het is ook de plicht voor de volwassene om helder van geest te blijven, en de angst niet in een poëtische roes te ontlopen. Op deze wijze krijgt de uitspraak eerbied voor de gewoonste dingen ook nog de betekenis, dat men zich uit zelfbehoud en eigenwaarde helder en nuchter tot de gewone dingen des levens moet bepalen. Uit deze levenshouding laat zich haar overgave verklaren aan haar heel andere roeping, die van zorgende mens, een arts, het toegewijd zijn aan een ‘gewoon’ leven dat zich niet verdraagt met de pose van literaire figuren en met publiciteit. Zo ziet men Vasalis in haar eerste bundel dus als verdrevene uit het paradijs, waarbij aan de ene kant dreigt dat het leven te ordelijk en te gewoon wordt, en verkeert tot park, en aan de andere kant, de emotionele, de gedaante krijgt van de verschrikkelijke leegte van de woestijn. Het ‘gewone’ leven kan en mag niet verzaakt worden. Maar anderzijds kan een te grote ‘orde’ in de dagelijks reddende discipline begrepen worden als een verzaking van het essentiële van het bestaan: besef ik Begrafenis van mevrouw T.
Door de smalle, gewonden, stijgende laan
Waadden we langzaam achter haar aan.
Van het zwijgen deden de kelen pijn,
Van het trachten zoo stil als zij te zijn.
Acht sombere zwarte vreemdelingen
deden toen stijf de laatste dingen...
het graf was zoo klein, een zwarte wig grond
in het fonkelend groen als een smalle wond.
De zon scheen innig rondom op 't gras
omdat zij een goede moeder was.
Haast blij, want alles blonk en geurde,
haast dood als ik dacht, wat er gebeurde...
Toen, na wat zacht en haaprend praten,
hebben we haar alleen gelaten.
Gedicht door M. Vasalis, gebundeld in Parken en woestijnen (1940).
| |
[pagina 38]
| |
Gedicht door M. Vasalis, gebundeld in De vogel Phoenix (1947).
voor Dicky // Kind. // Er was een lichte warmte boven zijn gezicht / als van de aarde 's avonds als de zon verdween / en als een wind in het gordijn ging licht / zijn adem in en uit zijn lippen heen. // Hij was het leven, zichtbaar bijna zonder schaal / en niets dan leven, tot de rand geschonken / en zonder smet of schaduw neergezonken / en opgestegen in de brooze bokaal. // Hoe wijd was nog de doorgang tot het leven / en hoe toeganklijk voor zijn eb en vloed... / hoe licht en stil en schoon is met de dood / hij op het leege strand alleen gebleven. plotseling de enig werkelijke zonde: / dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt, / zonder besef door het bestaan gezegend / en door de schadelijkste dingen nauw geschonden, / ver van de werkelijkheid ben weggeraakt. (‘Cannes’ in: De vogel Phoenix, 1947). De dichteres zal geen eigen wereld in een oeuvre gestalte geven, geen eigen poëtische werkelijkheid, een eigen mythe als ontkenning van het ‘gewone’ bestaan. De gedichten zijn ‘momentopnamen’ vanuit het ‘gewone’ bestaan, scherp grensgebied tussen dag en eeuwigheid. Momenten van verhevigd inzicht waarin hevige emotie en heldere intelligentie neerslaan in formuleringen van grote luciditeit. Flitsen ook waarbij zij steeds rekenschap geeft van haar eigen bestaan, haar eigen groeiende bewustwording van en houding in het leven. Zo is de eerste bundel te zien als het verslag van groei van meisje tot vrouw, de tweede het verslag van een gerijpte vrouw. In de derde ziet men een vrouw staan op het keerpunt van middelbare leeftijd naar zich aankondigende ouderdom, die onder ogen gekomen moet worden. Het is niet voor niets dat de bundels om de zeven jaar verschenen. De drie bundels markeren drie levensfasen. Dat laatste moet heel nadrukkelijk gezegd: fasen in het leven. De gedichten hebben niet het doel in zich de poëzie te dienen, maar zijn pogingen om in het leven tot een waarachtige verstandhouding te komen met het bestaan. | |
[pagina 39]
| |
Haar poëzie is in die zin therapeutisch dat ze als middel dient om het oude verdriet om het bestaan te integreren in de volwassenheid, die tegelijkertijd een verlies en een opdracht is. Juist in de laatste bundel is het gevecht om deze waardigheid te behouden tragisch en visionair. Waar het de dichteres niet om poëzie als poëzie gaat, is er ook iets van te begrijpen, dat zij de pen neerlegt als zij innerlijk tot klaarheid is gekomen. Een eenzame bevrijding, een harde wanhopige levensaanvaarding waarin schrijven als genezingsproces heeft afgedaan. En waarin orde (park) en chaos (woestijn) zijn verzoend.
Zo, aan de rand van het nog niet en niet meer zijn
en van tomeloze leven
voel ik voor 't eerst in zijn volledigheid
en aan de lijve het vol-ledig zijn:
een orde, waarin ruimte voor de chaos is,
en voel de vrijheid van een grote liefde,
die plaats voor wanhoop laat en twijfel en gemis.
M. Vasalis (r.) in gesprek met koningin Juliana, in gezelschap van Chr. Leeflang en W. Schouten van de CPNB op het Boekenbal, 1953. Foto: Nationaal Foto Persbureau.
| |
Overig literair werkDrie novellen (1940, met J. Campert en E. Eewijck), Kunstenaar en verzet (1958). |
|