| |
| |
| |
Collaboratie en verzet 1940-1945
Door Lisette Lewin
Arthur Seyss Inquart, op 19 mei 1940 benoemd tot Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied beloofde in zijn eerste redevoering dat de Duitsers zich niet met onze cultuur zouden bemoeien. Maar eind mei begonnen ze zich al bezig te houden met de boekhandel. Franse en Engelse boeken, werk van emigranten en van joden zoals Heinrich Heine mochten niet meer worden verkocht. Veel Nederlanders verbrandden uit voorzorg en angst hun eigen boeken, die wel verboden zouden zijn. George Kroonder, clandestien uitgever in oorlogstijd, herinnert zich de vlammenzee in de Amsterdamse Transvaalbuurt, een joodse buurt. ‘Hele boekenkasten sleepten ze leeg. Gewone Arbo-boeken, die romanreeks van de Arbeiderspers. Volkomen zinloos achteraf. De joden waren er toch niet mee gered.’ Vóór 1940 waren er per jaar zo'n tienduizend nieuwe boeken verschenen. Na de Duitse invasie daalde dat aantal vrijwel direct tot vijfduizend en daarna zelfs tot zo'n tweeduizend. Een verwarrende reeks maatregelen en allerlei nieuwe instanties maakten het uitgeven van boeken steeds onaantrekkelijker. In oktober 1940 kwam er de eerste censuur-instantie: voor schoolboeken.
Op 27 november werd het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten officieel geopend; met een afdeling Boekwezen, waarvan de toestemming nodig was voor elke vorm van legaal drukwerk. Als richtlijn gold dat gezien de papierschaarste voor boeken slechts toestemming kon worden verleend, ‘waarvan de verschijning als gewenscht moet worden geacht.’ Vanzelfsprekend gold de papierschaarste niet voor Duitse propagandalectuur. Achtte Boekwezen een uitgave ‘gewenscht’ dan ging het advies naar de Abteilung Schrifttum van de Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda van het Reichskommissariat. Werd hier de uitgave goedgekeurd dan ging de aanvraag naar het Rijksbureau voor Papier, Papierverwerkende en Grafische Industrie. In november 1941 was er sprake van de oprichting van De Nederlandsche Kultuurkamer. Die oprichting was officieel een feit op 22 januari 1942 samen met de Nederlandsche Kultuurraad die vooral tot taak had onze taal te zuiveren van Engelse smetten. Op 30 mei 1942 verrichtte dr. Tobie Goedewaagen, president van de Kultuurkamer de officiële opening. Vóór 1 april hadden alle kunstenaars zich voor deze instantie moeten aanmelden onder bedreiging van gerechtelijke vervolging. De Kultuurkamer, ingericht naar voorbeeld van de Reichskulturkammer, was onderverdeeld in gilden, naar tak van kunst. Joden mochten geen lid worden; andere decadente anti-Duitse elementen evenmin. Schrijvers en dichters moesten zich aanmelden voor het Letterengilde. Wie lid wilde worden moest zelf in actie komen, een formulier aanvragen, dat invullen - personalia, tak van kunst en of de aanvrager rein arisch was - en het ingevulde formulier in de brievenbus gooien. De Kultuurkamer telde 42.000 leden, orgeldraaiers en kroegbazen met tingel-tangelvergunning inbegrepen, maar tot verdriet van Goedewaagen en zijn medewerkers werd het Letterengilde een fiasco. Dat was voor een groot deel te danken aan een handtekeningenactie onder leiding van prof. dr. N.A. Donkersloot, de dichter Anthonie Donker. Weliswaar gaven 340 schrijvers zich op maar van het merendeel had nog nooit iemand gehoord en nadien is van hen ook nimmer meer iets vernomen. De bekende schrijvers gaven zich, een paar uitzonderingen (bijvoorbeeld Boutens, Van Deyssel, Gabriël Smit) daargelaten, niet op. De Duitsers dreigden onder anderen J.C. Bloem, F. Bordewijk, Antoon Coolen, C.J. Kelk, A. Roland Holst en M. Székely-Lulofs met harde maatregelen. Deze schrijvers gaven zich op met de mededeling dat ze niet meer zouden publiceren zolang de Duitsers hier waren. Roland Holst gaf zich op met
Omslag van een nummer van De Schouw. Illustratie: ‘Bändigung’ door Arno Breker.
| |
| |
A. Roland Holst aan de Nederlandsche Kultuurkamer.
Aan de Nederlandsche Kultuurkamer: / Tot het laatst toe ben ik op het standpunt gebleven, / onder geen beding mij uit vrijen wil voor de NKK / te melden. Thans blijkt mij uit een missive van / Dr. B., dat ik niet met een Nederlandsche Cultuur- / maatregel te maken heb, doch met een Duitsche / politiemaatregel. Waar ik mij naar de politie- / maatregelen van de bezettende macht schik, ga / ik er dus bij dezen toe over, mij voor een cul- / tuurkamer te melden, die haar vorming door / dergelijke maatregelen laat waarborgen. // Naar men mij verzekert, is het aan de leiding / dezer Cultuurkamer, te beslissen, of ik al dan / niet als lid zal worden goedgekeurd. // Het moet mij van het hart U te verzekeren, dat / Uw afkeuring door mij op hoogen prijs zal / worden gesteld. // Juli 1942 / A. Roland Holst.
een klassiek geworden, vlijmend sarcastische brief, zodat hij direct moest onderduiken. Met tegenzin gaf ook Simon Vestdijk die als gijzelaar gevangen had gezeten in Sint Michelsgestel zich op. Nieuw werk van hem is niet in de bezettingstijd verschenen. Wel hebben de Duitsers vroegere boeken van Vestdijk herdrukt. Bij Boekwezen circuleerde een Schwarze Liste als handleiding. Daarop stonden tientallen namen van verboden schrijvers. Dat waren in de eerste plaats de joden, zoals Herman Heijermans, Carry van Bruggen en Victor van Vriesland. Dan Menno ter Braak die op de dag van de capitulatie zelfmoord had gepleegd, Du Perron die op dezelfde dag was overleden en Greshoff die was uitgeweken. Verder een lijst namen van schrijvers die zich ‘nog’ niet hadden opgegeven voor het Letterengilde, zoals Aafjes, Achterberg, Bloem, Bordewijk, Morriën, Roland Holst, Vasalis etc. Wat wel in grote oplage mocht verschijnen waren quasi-wetenschappelijke werken over de Internationale Joodse Samenzwering door de Eeuwen Heen, streekromans en werk van overijverige NSB-auteurs zoals Martien Beversluis en Henri Bruning. De houding van de meeste bestaande uitgeverijen was weinig principieel. Om hun zaak te redden schrapten ze anti-Duitse alinea's uit hun uitgaven en lieten pro-Duitse boeken verschijnen. Maar in het hele land ontstonden spontaan clandestiene uitgeverijen, uitgeverijtjes, reeksen en reeksjes. In dat opzicht overtreft Nederland elk ander bezet land. Er waren er ongeveer negentig en er zijn ruim duizend titels verschenen. Er waren uitgaven bij met een rechtstreekse anti-Nazi-strekking. Er waren er ook die in grote oplagen werden verspreid om van de opbrengst onderduikers in leven te houden. Maar er zijn ook bibliofiele meesterwerkjes gemaakt, in kleine oplagen op het mooiste papier dat er te vinden was, met de meest exclusieve letters. De beste kunstenaars hebben ze liefdevol geïllustreerd. Schrijvers en dichters die zich niet voor het gilde hadden opgegeven konden bij deze clandestiene uitgeverijtjes hun werk toch laten drukken. En kwamen ze zelf niet dan waren er wel anderen die het nodig vonden dat hun werk bleef verschijnen. Zo is Parken en woestijnen van M. Vasalis meerdere malen herdrukt bij A.A.M. Stols in Den Haag. De grootste clandestiene uitgever en de enige die na de oorlog onder dezelfde naam is blijven
De soldaat
De laatste gele blaêren dwar'len neer
op het verregend, zwart geworden plein
van de -kazerne in Berlijn:
't wordt kil en dor - er komt geen zonlicht meer.
En voor een raam, half in een grijzen schijn,
liefkoost een jong soldaat zijn goed geweer:
zijn handpalm wrijft het hout warm-glad van smeer
en olie maakt zijn poetslap tot satijn.
Zijn jeugd - al wat hij deed en leerd' en zag,
is plots'ling vréémd diep in hem weggezonken:
de werk'lijkheid is najaar, storm en strijd.
Zoo staat hij op de scheiding van den dag,
zijn handen om 't geweer, als leeg gedronken
naar wat hem morgen vult: den grooten tijd.
Gedicht door George Kettmann, door Henri Bruning opgenomen in zijn ‘keuze uit de hedendaagsche revolutionaire poëzie in Noord- en Zuid-Nederland’ Gelaat der dichters (1944).
| |
| |
Ochtend
Nooit zal mij d'herinnering verlaten
aan dien rijpenden ochtendstond,
toen het zingen der Duitsche soldaten
zóó fier en zóó eenzaam klonk,
aan hun gesloten marcheeren,
de lichtvlam in de bajonet,
aan dien levenswil, niet meer te keeren,
aan dien luiden, onbuigbaren tred.
En het prille licht van den ochtend,
dat zoo teer aan hun handen viel, -
zoo zacht en innig vervlochten
met hun harde, heldere ziel.
En ginds, rechts en links, de ramen
waarachter in het donker toen om
dít zingen der jonge Germanen
weer 't korzelig morren begon,
waar de stem dier ontembre Germanen
geen wil, vuur of fonkeling won,
o! het zingen der vrije Germanen
Gedicht door Henri Bruning, gebundeld in Nieuwe verten (1943).
bestaan is De Bezige Bij. Deze uitgeverij kwam voort uit het Utrechts Kindercomité, een groep studenten die Amsterdamse joodse kinderen onderbracht op onderduikadressen.
Het comité had geld nodig. De student Geert Lubberhuizen kwam op het idee een rijmprent te maken van Jan Campert's gedicht De achttien dooden, met een illustratie van Fedde Weidema (geb. 1915). Daarmee begint de geschiedenis van deze uitgeverij. De Bezige Bij, The Busy Bee, L'Abeille laborante, De Doezende Dar of de Quousque Tandem-reeks (hoe lang nog?) heeft tweeënzeventig clandestiene romans, novellen, gedichten, rijmprenten en spreuken uitgegeven; werk van onder anderen Roland Holst, Arthur van Schendel, F. Bordewijk, John Steinbeck, Guy de Maupassant, Theun de Vries en Vercors ( De stilte der zee, 1944). A.A.M. Stols (1900-1973) is de een na grootste met tweeënzestig clandestiene uitgaven. Hij heeft ook wel een enkele anti-nazi-uitgave laten drukken maar exemplarisch voor zijn voorkeur is toch: Valéry Larbaud, La rue Soufflot; romance pour l'éventail de Madame Marie Laurencin. [La Haye, A.A.M. Stols], 1943 ‘à 20 exemplaires numérotés’. A.A. Balkema (geb. 1906), al even francofiel, komt op de derde plaats met vijftig titels. Zijn bekendste reeks is De Vijf Ponden Pers. Voor een uitgave zonder censuur was er vóór 1943 vijf kilo papier beschikbaar. Dat werd gehalveerd. De naam van de serie gaf aan hoe nauwgezet het uitgeverijtje de bepalingen naleefde en alles zou volkomen legaal uit zijn geweest ware het niet dat er in groter oplage werd verspreid dat in de boekjes stond vermeld en dat bovendien Franse en Engelse klassieken en werk
Gedicht door Ida Gerhardt, gebundeld in Het veerhuis (1945).
| |
| |
A. den Doolaard als spreker voor de zeemansomroep De Brandaris, 1943.
van de jood Kafka de bezetter kwetsten. Adriaan Morriën richtte met Fred Batten en Balkema La Bête Noire op, aanvankelijk alleen met de bedoeling Le petit ami (1943) van Leautaud mooi te laten drukken. Een primeur van Het Zwarte Schaap was Reinaert op reis (1944), een nog niet eerder gebundelde verzameling artikelen van Menno ter Braak. Balkema's boekhandel in het Amsterdamse Huis aan de Drie Grachten kreeg in de grauwe bezettingstijd de functie van literaire sociëteit voor vaste klanten. Die rol vervulde in Utrecht boekhandel Broese van de clandestiene, eveneens bibliofiele uitgever Chr. Leeflang (geb. 1905). In Bussum gaf George Kroonder's Bayardpers drieëntwintig titels uit; in Den Haag hadden Bert Bakker (1912-1969), Cees Bantzinger (1914-1985) en de drukker Fokke Tamminga de Mansarde-pers, genoemd naar de zolder waar Bantzinger was ondergedoken. In Leiden richtte een jongen van rond de twintig, Jan Vermeulen (1923-1985), zonder aanmoediging van buitenaf de Molenpers op, waarin hij onder andere bundels van Bertus Aafjes en de door hem verafgode Achterberg uitgaf. In Zaandijk drukte de scholier grafische school Klaas Woudt (geb. 1923) op de drukpers van zijn vader dichtbundels en onder andere het prachtig verzorgde tijdschrift Zaans Groen. De Panthéon-pers in Amsterdam gaf werk uit van de Duitse dichter Stefan George, van andere dichters uit diens selecte Kreis en van Mallarmé, met wie George was omgegaan. De mooiste clandestiene uitgaven kwamen uit Groningen, uit de drukkerij van de beeldend kunstenaar H.N. Werkman (1882-1945), die met De Blauwe Schuit onder andere de Chassidische legenden (1942-1943, 2 dln.) naar Martin Buber uitgaf. Prachtig ook drukte Werkman voor de Volière-reeks van A. Marja (pseudoniem van A.Th. Mooij, 1917-1964),
| |
| |
W.H. Overbeeke en Willem Nagel al ging die hem minder aan het hart dan De Blauwe Schuit.
Onder de ruim duizend clandestiene uitgaven zijn er ongeveer tien onder te brengen onder de noemer: oorspronkelijk Nederlands proza. Jaap Romijn, die in Utrecht al in 1942 als eerste clandestiene uitgever begon met zijn Schildpad-reeks gaf daarin een oorspronkelijke novelle van Anna Blaman uit: Ontmoeting met Selma (1943). Ferdinand Bordewijk schreef voor De Bezige Bij de novelle Verbrande erven (1944, onder het pseudoniem Emile Mandeau). Klassiek geworden is W.A.-man (1944, onder het pseudoniem M. Swaertreger) van Theun de Vries, eveneens bij De Bezige Bij verschenen. Het aangrijpendste proza dat de oorlog heeft voortgebracht zijn de vele ego-documenten, zoals het dagboek van Anne Frank, de brieven van H.N. Werkman en de brieven van Etty Hillesum uit Westerbork die in de oorlog clandestien zijn uitgegeven. Maar zo slecht als het klimaat was voor het schrijven van verhalend proza, zo onweerstaanbaar was de drang tot het schrijven van poëzie. Een onafgebroken stroom verzen vloeide door het land. Na de illegale vlugschriften en kranten waren de gedichten de belangrijkste vorm van geschreven verzet. Ze werden zorgvuldig overgeschreven, getypt of gestencild en doorgegeven. Er waren dichters bij die nooit eerder een vers hadden gemaakt of er in ieder geval nooit eerder een hadden laten drukken. Er verschenen twee belangrijke bundels verzetsgedichten: Het Vrij Nederlandsch Liedboek (1944, De Bezige Bij) en het Geuzenliedboek (1943-1945,3 dln.); allebei in grote oplagen. Gedichten circuleerden meestal anoniem. Na de bevrijding bleek dat er ook veel bekende dichters bij waren zoals Geerten Gossaert, Anton van Duinkerken, Bert Bakker, M. Nijhoff, Gerard den Brabander, Theun de Vries, S. Vestdijk, Bertus Aafjes, J.C. Bloem, Clara Eggink, Ida Gerhardt.
Naderhand is gebleken dat de bezetters niet van plan waren hard op te treden tegen de clandestiene uitgeverijtjes die boekjes zonder directe anti-nazi-strekking lieten drukken. Daarmee zou het vanzelf wel afgelopen zijn wanneer de Duitsers de oorlog eenmaal hadden gewonnen. Maar dat konden de dichters, schrijvers, illustratoren en uitgevers van destijds niet weten. Ècht gevaar liepen de naamloze binders, verspreiders en vooral de drukkers. De meeste drukkers van clandestiene belle-
Ed. Hoornik (staande, derde van rechts) op terugreis uit Dachau in Keulen, met o.a. W.L. Brugsma (hangend uit het raam, derde van rechts), 1945.
| |
| |
Rijmprent (1945) met een gedicht door M. Nijhoff. Illustratie: K.L. Links.
trie beschouwden die mooie boekjes als luxe bijzaak en zagen als hun hoofdtaak het drukken van illegale pers, brochures, vlugschriften en levensreddende valse papieren. Zulke drukkers waren C. Visser in Huizen, Dick van Veen (geb. 1915) en Frans Duwaer (1911-1944) in Amsterdam; Jan Hendriks in Utrecht, Fokke Tamminga in Den Haag en de drie drukkers van de Utrechtse Typografen Associatie die in 1944 na een inval werden doodgeschoten. Frans Duwaer is doodgeschoten toen hij deelnam aan een actie van de groep van Gerrit van der Veen. De meester-drukker Hendrik Nicolaas Werkman, die geen vlugschriften drukte maar louter kunst, is - drieënzestig jaar oud - doodgeschoten op 10 april 1945. Drie dagen later werd Groningen bevrijd.
Koningin Wilhelmina en prinses Juliana aan H.M. van Randwijk.
|
|