't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
Maurits Mok, omstreeks 1960. Foto: Het Parool.
Maurits Mok werd als kind reeds geconfronteerd met de gevolgen van een oorlog: hij zag de uitgewekenen tussen 1914 en 1918 om zich heen. Opgroeiend nam hij voorts waar hoe hele ‘klassen’ slachtoffer waren van onrechtvaardige maatschappelijke verhoudingen. In de jaren dertig leerde hij wat het betekende, jood te zijn en tot een vervolgde bevolkingsgroep te behoren. De Tweede Wereldoorlog zou hem tenslotte de krachten der vernietiging in alle hevigheid laten zien. Het wekt dan ook geen verbazing dat Moks oeuvre ruimschoots de sporen van de ervaren actualiteit draagt: sociaal besef, sympathie voor de ontrechten, mededogen met de verdrukten, identificatie met de (joodse) slachtoffers zijn niet weg te denken elementen in zijn werk. Men vindt ze alle alleen al in het belangrijkste proza dat hij schreef: Badseizoen (1934, debuut), Het feest van Hercules (1977), De ondergrondse (1979) en Het haarlint (1982). Daar, maar niet minder in de poëzie, blijkt welke kracht Mok tegen alle destructieve machten inbracht: die van de verbeelding, die van de creativiteit. Mok weigert zich neer te leggen bij ondermijnende feiten, al ziet hij deze steeds onder ogen en moet hij leven met ‘verloren dromen’. In die zin behoort hij níet tot de generatie, waarover Ed. Hoornik zou opmerken: ‘Wij werden ontgoocheld geboren’. Met brede adem manifesteert zich bij Mok de verbeeldingskracht: in de persoonlijk-lyrische reactie op een bijbelboek, Exodus (1938), waarin de uittocht uit de slavernij wordt bezongen, in Kaas- en broodspel (1938), het door Marsman onder andere met de Mei van Gorter vergeleken epos over eenvoudige mensen die tot rebellie overgaan en aldus het ‘rijk der duisternis en zijn trawanten’ intomen. Strijd en verzet tegen onderdrukking bepalen ook de toon van De vliegende Hollander (1941), De spoorwegstaking (1953, een halve eeuw na het historisch gebeuren) en overig episch werk. Speelt dit episch werk goeddeels in vroegere perioden, de korte gedichten die Mok na 1945 in toenemende mate publiceert, dragen direkter de sporen van de oorlog. De poëzie functioneert dan als een bijna onmogelijke vorm van communicatie met de vermoorden. Zodra echter het gedicht voltooid is weet Mok- net als zijn vriend Achterberg - dat hij de doden niet tot leven kan roepen. Niettemin probeert hij het telkens weer. Zo schrijft hij tal van bundels - bijvoorbeeld Gedenk de mens (1957) en Achtergrond (1965) - waarin hij de (joodse) verwanten aanspreekt en herdenkt. Daarna wordt Moks thematiek weer minder specifiek joods en verwoordt hij algemeen menselijke situaties. De grondtoon die voortdurend doorklinkt is die van de vergankelijkheid. Mok ziet de mens als heen en weer geworpen ‘tussen afweer en overgave’, tussen scepsis en verwachting, tussen vernietiging en bestendiging. Altijd blijkt er een Zoo was het eeuwig: water, wind, en wolken,
in kudden drijvend naar den horizont,
als op een vreemde reis verloren volken,
wier hunker nimmer meer den doortocht vond
naar het beloofde land; velden en plassen
staren het wonder van den hemel aan;
en licht en schaduw, grillige gewassen,
verbloeien reeds terwijl zij nog ontstaan;
een wisselen van tinten, een verglijden,
dat mild kan wezen als de moederhand,
totdat de storm zijn kudden gaat berijden
en over het verduisterende land
ontrollen zich de sluiers van den regen,
de boomen staan van huivering doorwaaid,
de plassen steigeren en witte vegen
van schuim worden de ruimte doorgezwaaid;
de dijken staan in dreiging opgerezen,
hun zwarte flanken tarten het geweld,
de openbaring van een hooger wezen,
een teeken voor de eeuwigheid gesteld.
Beginfragment van het epische gedicht Kaas- en broodspel (1938) door Maurits Mok.
| |
[pagina 325]
| |
Ansicht van Maurits Mok aan A. Roland Holst, Castellar, 7 juli 1956, met daarop een gedicht dat werd gebundeld in Gedenk de mens (1957).
7 Rue Garibaldi - Castellar (A.M.) // Alpes Maritimes // Het hoofd der bergen hangt tegen mij aan / met trossen donker groeisel. Het geluid / der stilte schuift zich dansende vooruit / en blijft binnen mijn hersenpoorten staan. // Rivieren in de lagen van mijn huid / verdwijnen naar een dieper stroomgebied; / de zenuwen der rotsen trillen niet, / het licht beklemmend tussen noord en zuid. // Totdat ik op een pad boven de lucht / mij op mijn benen til en houd de wind / tussen mijn droge, toegespitste lippen. // De einder spant zijn hemelsblauwe lint / rondom het zwart en groen der laatste klippen, / en alle angsten sterven in een zucht. // Hierbij een impressie van het landschap. Het / is hier volop zomer en Rienke voelt zich daar zeer / behaaglijk bij. Hart. gr. van ons beiden. Mauritsuitweg uit de doolhoven van de dood. Onverwacht blijken zich telkens nieuwe perspectieven te openen. Alle doodservaring neemt het raadsel niet weg. Men ziet met name in Gedichten van zestig tot zeventig (1977), de verzamelbundel waarin alle spanningsvelden van Moks pregnante poëzie aanwezig zijn, hoe pool en tegenpool beide de werkelijkheid uitmaken. Enerzijds is de dichter bijvoorbeeld gebroken door de krachten der vernietiging als hij denkt aan de vermoorde kinderen, anderzijds herleeft hij letterlijk in de aanblik van kinderen om zich heen. De laatsten vormen, evenals geliefden, vrienden en muziek soms een afdoend tegenwicht. De dichter heeft ‘met Job geleefd’, maar evenzeer met elementaire, onverwoestbare (natuur)krachten. Zelfs wanneer hij de neergang door de ouderdom weergeeft - onder andere in Verwaaiende raadsels (1982) - blijft hij ontvankelijk voor de zeldzame perspectieven van natuur, kosmos, leven. Daarmee verzet hij zich tegen alle vergankelijkheid. Mensen blijven ‘trillingen in een onzichtbaar weefsel’, al noemt de dichter zich ‘een stem uit het niet’. | |
Overig werkDe rattenvanger (1939), Stormen en stilten (1956), Niemandsland (1958), De ontmaskering (1963), Dwars door de zomer (1964), Avond aan avond (1970), Met Job geleefd (1972), Grondtoon (1975), Dorp in de branding (1975), Berijmde bokkesprongen (1977), Bij brood alleen (1980), Achterwegen (1981), De doorleesbril (1983), Terug door de tijd (1984). |
|