't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
Henriëtte van Eyk, 1952. De tekeningen op de muur zijn van Fiep Westendorp. Foto: H.P. Blansjaar.
Tot mijn gelukkigste vroege leeservaringen behoort de Camera obscura (1839), een werk dat nooit veroudert, zoals een goed stijlmeubel niet veroudert. Milieu noch opvoeding hadden me op die lectuur voorbereid. De daar opgeroepen wereld was onherroepelijk vergaan en toch vertrouwder dan de mij omringende wereld, die nog niet artistiek geordend was. Hildebrands ordening van die wereld vol van als onvermijdelijk ervaren en aanvaard standsbesef bleek nog altijd die van een mild mens. Iets later viel Henriëtte van Eyks De kleine parade (1932) me in handen. Er zit een eeuw tussen die twee boeken, die herhaaldelijk met elkaar vergeleken moeten zijn. De mentaliteitsverandering die zich in die eeuw voltrok lijkt in De kleine parade volledig zijn neerslag te hebben gevonden. De Camera beschrijft met distantie. De alwetende auteur heeft alle draden in handen, manipuleert en levert het milde commentaar van de toekomstige mensenherder Beets, toch ook een beetje plaatsbekleder van De Grote Goede Herder die de wereld nu eenmaal zo heeft ingericht. De Camera toont ons weinig echte lamstralen, want zó erg blundert de Schepper immers niet. Henriëtte van Eyk echter leeft in een geheel op zichzelf teruggeworpen wereld met bijna alleen lamstralen. Geen mildheid in De kleine parade, maar het hatelijkste en dodelijkste stijlmiddel: honderdpercentige identificatie met een verfoeid mensenslag, de standsbewuste haves voor wie bezit, rang en titel de exclusieve legitimatie van hun bestaan vormen. Die hele kliek wordt gepersonifiëerd door Thérèse, Béatrix Wentinck (met ck!) aan wie Van Eyk haar pen leent om een vrouwen-monster neer te zetten zoals alleen een vrouw dat kan. Weerlozen vernederend en uitbuitend blundert zij haar verwoestend spoor door andermans bestaan, met een behagen in zichzelf dat iedere gaffe doet verkeren in een persoonlijke triomf. Van iedere bedreven rottigheid wordt deze superhaai in haar haaienwereld beter en dat presenteert ze als een strijd tegen de bedroevende moraal van de onfortuinlijke, want ongefortuneerde medemens. Maar er valt zo veel om te lachen dat je vergeet dat deze goedgeoliede apparatuur wordt aangedreven door de onhoorbare motor van verontwaardiging, die zij zelf in een half zinnetje aanstipt in haar autobiografie Dierbare wereld (1973). Dat vaak snel wegebbende gevoel zette zij om in een daad, een demokratische handeling, effectiever dan welk socialistisch traktaat ook. Zij had weelde en
Henriëtte van Eyk met S. Vestdijk in de kinderboerderij in Artis, Amsterdam, 1953. Foto: Colson.
| |
[pagina 321]
| |
Voorstadium van het ‘Begin’ uit De kleine parade (1932) door Henriëtte van Eyk.
armoede gelijkelijk gekend en wist dus hoe het in gescheiden werelden toeging als die elkaar raakten. Van Eyks humor is én situationeel én uitvloeisel van een unieke stijl. De manier waarop zij la Wentinck het Nederlands laat radbraken is nooit geëvenaard, ook niet door haarzelf in het vervolgboek Intieme revue (1936). Maar hóe uniek het samengaan van de twee componenten in haar humor - situatie en stijl - wel uitpakt, blijkt pas goed als je De kleine parade legt naast de gelijknamige musical. Het eerste dat sneuvelde was nu net die stijl. Henriëtte van Eyks latere werk laat zich op veel punten nauwelijks met haar eersteling vergelijken. Ter Braak, lang niet blind voor haar kwaliteiten, heeft de bedreigingen van haar talent heel luciede uitgemeten. Na de door hun grilligheid wat vermoeiende sprookjesboeken liet zij haar talent uitdeinen in een Nederlands soort knusheid dat het ook wel zonder haar scherpe observatievermogen had kunnen stellen. Maar ook dat werk verdient stellig beter dan dat het anno 1984 geheel van de markt is verdwenen, evenals De kleine parade, een boek waarvoor ik geen echte tegenhanger ken en daarom als klassiek beschouw. | |
Overig werkGabriël (1932), Aan den loopenden band (1934, met E. de Nève), Gabriël; de geschiedenis van een klein mannetje (1935), Als de wereld donker is... (1938), Het eenig echte (1939), Truus de nachtmerrie (1939), Michiel; de geschiedenis van een mug (1940), Sinterklaas blijft een zomer over (1940), Sneeuw (1945), Bedelarmband (1948), Vader Valentijn viert feest (1948), Van huis tot huis (1949), Avontuur met Titia (1949, met S. Vestdijk), In vredesnaam (1950), Schots en scheef (1951), Het verhaal van Jonker Flonker (1951, met Bert van Eyk), Een eindje om (1951), De jacht op de spiegel (1952), De spookdiligence (1953), Klaar... over! (1954, met W. Hora Adema), Het huis aan de gracht (1956), Avonturen op de Willem Ruys (1957), Vrouw vermoord... en zo! (1957), Josefine (1962), Kasteel Karsesteyn (1964), Blauwe Marietje (1966), De regels van het spel; een kleine etiquette-gids (1967), Het paaspaard en andere verhalen (1969, bloemlezing), De monsters van Stone Valley (1970), Het ulevellenlaatje (1975). |
|