't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Albert Helman in en H. Marsman achter de kinderwagen, omstreeks 1926.
Veel lezers kennen Albert Helman (pseudoniem van Lodewijk Alphonsus Maria Lichtveld) alleen als de auteur van twee nostalgische, sierlijkevocatieve boeken over zijn geboorteland Suriname: zijn prozadebuut Zuid-zuid-west (1926) en de roman De stille plantage (1931). Hij schreef echter veel meer. Zijn oeuvre bestaat uit tientallen romans en verhalenen dichtbundels, een flink aantal biografieën en vertalingen, en een vloed van essays, kritieken en wetenschappelijke studies over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het voert ons naar exotische streken als Mexico, Zuid-Amerika, Spanje en Noord-Afrika, door Helman alle in zijn drukke leven bezocht. Ook zijn thema's zijn velerlei: liefde, moed, eenzaamheid, vergankelijkheid - het is maar een bescheiden greep uit een overvloedig en rijk geschakeerd geheel. Toch is er één conflict dat heel dit bonte oeuvre beheerst. Helmans gedeeltelijk Indiaanse afkomst en Surinaamse jeugd hebben tot een chronische innerlijke tweespalt geleid. Hij bevindt zich tussen twee landen: Suriname en Nederland, en twee culturen: de Indiaanse (‘primitieve’) en Europese (‘beschaafde’) in. Zijn Indiaanse oorsprong is hij altijd trouw gebleven, getuige de liefdevolle passages over de Zuid-amerikaanse Indianen in - bijvoorbeeld - zijn debuut Zuid-zuid-west, het autobiografische Het eind van de kaart uit 1955 en het monumentale geschiedkundige epos over de vijf Guyana's De foltering van Eldorado uit 1983. Maar de erudiete cultuurmens die hij óók is maakt een volledige identificatie onmogelijk. Vandaar het gevoel nergens bij, nergens thuis te horen, wat hij al in 1929 kernachtig uitdrukte in de titel van zijn verhalenbundel Hart zonder land. Helmans werk omvat globaal genomen drie periodes. In de eerste (1926-1932) schreef hij een sterk esthetiserend, surreëel proza. Behalve Zuid-zuid-west en De stille plantage moet hier vooral Mijn aap schreit (1928) genoemd worden: zelden heeft Helman de strijd tussen de irrationele en beschaafde pool in hem zo overtuigend uitgewerkt als in deze novelle. In de jaren 1933-1945 ontwikkelde. Helman zich tot een anar- Misschien is het zoo nog het beste: eenzaam te zijn, want alleen de eenzame geeft acht op de stilte. Twee menschen kunnen bij elkander zitten, en toch eenzaam zijn; ze spreken woorden, die zijn als een zwijgend schaakspel tusschen hun beiden in. Maar hun gedachten dwalen alleen over de leege wegen. Onafzienbare wegen van gelig zand, langs de oevers der rivier tusschen het kreupelhout. Hun gedachten loopen traag, en vermoeid van de zon, dan weer snel om een verre schaduw te achterhalen. Maar toen zij aankwamen was het een schuwe vogel, die opvloog. | |
[pagina 315]
| |
cho-socialist. Hij schreef in deze periode een aantal volumineuze romans met een meestentijds politieke en / of wijsgerige strekking, zoals Waarom niet (1933), De dolle dictator (1935), Aansluiting gemist (1936) en De rancho der X mysteries (1941). Na de oorlog ontpopte hij zich tot een partij- en illusieloos cultuurpessimist. In 1952 verscheen De laaiende stilte, een meesterlijke herbewerking van De stille plantage, waarin het accent van de vooroorlogse ‘nostalgie tropique’ is verschoven naar een voor Helmans naoorlogse produktie kenmerkende concentratie op het menselijk drama. Een knappe roman is ook De medeminnaars (1953), dat het verscheurde gemoedsleven van een verliefde gymnasiast tot onderwerp heeft. Verder was Helman in deze jaren zeer actief als dichter; zijn verzen gaan vaak over ouderdom en dood. In 1979 publiceerde hij zijn Verzamelde gedichten. In de kern is Helmans werk een nimmer eindigend pleidooi voor het recht op liefde, vrijheid en geluk. Het mag dan ongelijk van kwaliteit zijn, het getuigt toch tevens van een veelzijdigheid, oprechtheid en strijdbaarheid die Helman tot een van onze markantste schrijvers maken.
Albert Helman aan de redactie van De Gemeenschap. Eind 1931 trad Helman af als redacteur vanwege zijn bezwaren tegen de censuur van de rooms-katholieke geestelijkheid.
Amsterdam 26 Maart 1930 // Aan de gezamenlijke redactie / van de Gemeenschap. // Beste Vrienden, / Tot mijn spijt vond ik eerst om / middernacht het telegram dat er een spoed-vergadering was, / zoodat ik ook niet kòn komen. Maar nu heb ik van v Duinkerken / gehoord wat er gebeurd is, en kom ik met het volgende voorstel, / dat wat mij betreft de beteekenis heeft van een òf dit, òf dat. // òf: De Gemeenschap wordt apert een neutraal tijdschrift, onder / redactie van bijv. Louis en Sijbold, - de oude redactie treedt af / en wordt redactie-raad (wat dus is: dat ze toch vergadert, beslist / etc.). Van dit neutraal-worden geeft men kennis aan het / episcopaat, en weigert op grond daarvan verdere censuur in / welke vorm dan ook. // òf: Met ingang van 1 April treed ik af als redacteur en mede- / werker, omdat ik weiger onder welke vorm van katholieke / censuur ook te schrijven wanneer het niet over geloof en zeden gaat. / Dit is mijn laatste en onherroepelijke besluit. Ik weet zeker / dat jullie bij eenig nadenken dit standpunt van mij zult / moeten billijken. Voor mij heeft de Gemeenschap alleen waarde / als onafhankelijk orgaan. ‘Katholieke’ tijdschriften zijn er / genoeg. // Verzuim vooral niet deze brief als volle / ernst te beschouwen, en geloof mij, / als steeds van ganscher harte jullie vriend. / Lou Lichtveld // P.S. Van Duinkerken heb ik reeds van deze brief op de hoogte gesteld. | |
Overig werkDe glorende dag (1922, onder de eigen naam Lou Lichtveld), Van pij en burnous (1927, met Albert Kuyle), Serenitas (1930), Het euvel Gods (1932), Orkaan bij nacht (1934), De kostbare dood (1936), Ratten (1936), 's Menschen heen- en terugweg (1937), De sfinx van Spanje (1937), Het is verboden (1937, onder ps. Nico Slob en met J. Onslee), Het vergeten gezicht (1939), Leef duizend levens (1941), De dierenriem (1942), Sebastiaan (1944), De diepzeeduiker (1945, onder ps. N. Slob), Een Meidag is hij ons ontvlogen (1945, onder ps. N. Slob), Ontsporing (1945), Suriname aan de tweesprong (1945, onder de eigen naam Lou Lichtveld), Teutonenspiegel (1946), Een doodgewone held (1946), Kleine kosmologie (1947), Omnibus (1947), Afdaling in de vulkaan (1949), De eeuwige koppelaarster (1949), Mijn aap lacht (1953), Suriname's nationale aspiraties (1953, onder de eigen naam Lou Lichtveld), Spokendans (1954), Caraibisch passiespel (1960), Facetten van de Surinaamse samenleving (1977), Het einde van de kaart (1980), Vriend Pieter (1980), Semi-finale (1982), Waar is Vrijdag gebleven? (1983), Avonturen aan de wilde kust; de geschiedenis van Suriname (1982), Hoofden van Oayapok! (1984), Uit en thuis (1984). |
|