't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Bep Vuyk in de tuin bij ‘het laatste huis van de wereld’, Boeroe (Molukken), omstreeks 1934.
Nergens in de Nederlandse literatuur is de dramatische overgang van de kolonie Nederlands-Indië naar het onafhankelijke Indonesië zo indringend beschreven als in het werk van de in Delfshaven geboren Beb Vuyk. Met evocaties van de nadagen van het koloniale bestel in drie romans en van de eerste levensjaren van de nieuwe republiek in latere novellen heeft zij een episode vastgelegd, die tot de ingrijpendste blijft behoren in de geschiedenis van moederland en vrijgevochten kolonie. Cosmopolitisch van afstamming, hunkerde zij vroeg naar een avontuurlijk bestaan. Een onbekende Madoerese grootmoeder deed haar naar het tropische land verlangen vanwaar haar vader als kind was verscheept. Gediplomeerd in voedingsleer en koken, vertrok zij naar Nederlands-Indië in 1929. Zij werkte er aan een opvoedingsgesticht voor meisjes in het Westjavaanse Soekaboemi. Zij had dan al romantische verhalen geschreven, waarvan ze er drie geplaatst kreeg in Eigen Haard. Nadien werden nog twee novellen in De Vrije Bladen gepubliceerd en één in de bundel Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen (1930, samengest. door Constant van Wessem). Daarin zijn expressionisme en nieuwe zakelijkheid te herkennen. De sfeer is er exotisch, het thema de angst door vereenzaming, de stijl geladen en de beeldspraak vaak overladen. In 1932 trouwde zij een planter, met wie ze op een eenzame thee-onderneming in Midden-Java woonde. Al gauw kreeg haar man, Fernand de Willigen, daar ontslag. Begin 1933 vertrok het echtpaar naar het Molukkeneiland Boeroe, waar de familie De Willigen een kajoepoetiholieonderneming bezat. Daar werd werkelijkheid Beb Vuyks verlangen
Bep Vuyk aan E. du Perron, die in het Borromeusziekenhuis te Bandung was opgenomen.
Namlea 11 Dec. 1938 // Geachte Heer du Perron, / De / vorige mail las ik juist een / berichtje over Uw opname in / Borromeus in het Bat[aviaasch] Nieuwsbl[ad] / en ik was al van plan deze / boot aan Uw vrouw te schrijven / toen ik Uw brief ontving. Hartelijk / dank dat U zoo gauw / terug schreef. Hoe ver is / nu het herstel gevorderd. En hoe / zijn Uw verdere plannen. / Ons huis staat voor U en / Uw familie open. // Wij hebben hier een ontzettende / tijd meegemaakt. Er is / geschoten en mijn man / heeft een kleine duizend / gulden verloren alles door / de eend. Morgen komt / de resident voor een onderzoek. / Als alles afgeloopen is / krijgt U de stukken. | |
[pagina 313]
| |
naar ‘een leven dat mij volkomen leek, snel en hijgend van daden.’ Schrijven bleef zij er doen. In de roman Duizend eilanden (1937) verwerkte zij ervaringen op de thee-onderneming, waar ze de Indische verteltraditie leerde kennen. Haar stijl was er zakelijk en dynamisch door geworden, wat in haar kroniekachtige roman Het laatste huis van de wereld (1939) het sterkst tot uitdrukking kwam. Het is een gepassioneerd verslag van een opwindend primitief bestaan. Ook een episode uit deze periode beschreef zij in de roman Het hout van Bara (1947). In 1938 leerde zij op Java Du Perron kennen en via hem zijn vrienden, onder wie Indonesische nationalisten. Zij ging behoren tot de voorhoede die het kolonialisme bestreed en het Indonesische zelfstandigheidsstreven steunde. Na tijdens de Tweede Wereldoorlog drieëneenhalf jaar in Japanse interneringskampen en bij de Kempeitai, de Japanse geheime politie, te hebben doorgebracht, zette zij zich op Java journalistiek in voor de erkenning van de nieuwe Republiek Indonesië. Zij en haar man kozen voor de Indonesische nationaliteit, hoewel zij zich in 1957 gedwongen zagen zich weer in Nederland te vestigen vanwege de ook hun bedreigende dictatuur van Soekarno. In drie novellenbundels, waarvan enkele verhalen behoren tot de beste uit ons Nederlandse proza, heeft zij gebeurtenissen uit die schokkende oorlogs- en naoorlogsperiode vastgelegd. Zoals zij ook pakkende verslagen uitbracht van recente sentimental journeys naar het Indonesië van na Soekarno en naar Brazilië. In haar latere levensjaren buitte zij ook haar tweede grote talent uit, dat van kookster. Na de bundeling van menu-artikelen in Eet een beetje heet (1965), zette zij de kroon op dit werk met haar magistraal Groot Indonesisch kookboek (1973), een compendium voor de bereiding van Indonesische gerechten. Op een nacht heeft Oom Heintje achter ons huis op Batoeboi de benauwde schreeuw van een varken gehoord en een paar uur later bij daglicht ontdekken zij in de alang-alang een breed spoor, alsof een prauw erdoorheen was gesleept. De Alfoerse tuinjongen wist hier de verklaring voor. Een slang heeft een varken buitgemaakt en is het struikgewas ingegaan om het slapende te verteren. Hij haalt dadelijk zijn lange lans en gaat de alang-alang in, gevolgd door Heintje, die, ofschoon gewapend met een dubbelloops geweer, zich niet erg veilig voelt. De slang is de kant van de rivier uitgegaan, waar de bodem moerassig is en de sagobomen dicht op elkaar staan. Later buigt het spoor om, loopt met een grote bocht om het huis en als de achtervolgers uit de schemering van de meters hoge alang treden, ligt de python midden op de weg geen vijf meter van hen af, opgerold als een scheepstros. De Alfoer kittelt haar met de lans en ze schiet als een veer de lucht in. Heintje mist de eerste keer, ontzet door de verschrikkelijke kop drie meter boven de grond; het tweede schot verplettert de halswervels. | |
Overig werkDe wilde groene geur (1947), De kinderen van Boeton Leon (1948), Gerucht en geweld (1959), De eigen wereld en die andere (1969), Een broer in Brazilië (1971), Verzameld werk (1972), Reis naar het vaderland in de verte (1983). |
|