't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Karikatuur van Roel Houwink, 1925. Door Wybo Meyer.
De lotgevallen van de literator Roel Houwink zijn voor een belangrijk deel verbonden geweest met de persoon van H. Marsman. Dat hun wegen bestemd waren elkaar ooit te kruisen blijkt haast al uit de plaats van hun poëtisch debuut, jaargang 1918 van het tijdschrift Stroomingen. Toen twee jaar later de ouders van Houwink zich in Marsmans woonplaats Zeist vestigden, zag Marsman sr., boekhandelaar ter plekke, Houwink jr. al spoedig zijn zaak frequenteren. Nadat de jongeman zich bekend gemaakt had als literatuurcriticus van P.H. Ritters Utrechts Dagblad, leek het vader Marsman nuttig hem aan zijn zoon voor te stellen. Deze zal in Roel Houwink de grondige kennis van de moderne literatuur uit Duitsland en Frankrijk gewaardeerd hebben. Als gesprekspartner en wetsteen voor eigen opvattingen heeft de nieuwe vriend waarschijnlijk de plaats opgevuld die de om studieredenen vertrokken Arthur Lehning (geb. 1899) had opengelaten. Een boezemvriend als Lehning is Houwink echter nooit geworden, al ging Marsmans loyaliteit
Begin van een van de expressionistische verhalen die Roel Houwink in 1924 bundelde in Novellen (1920- '22).
| |
[pagina 255]
| |
in de jaren van hun relatie wel zo ver dat hij Houwink steeds in zijn artistieke activiteiten bleef betrekken en er bijvoorbeeld op stond dat ze samen tot redacteur van De Vrije Bladen zouden worden benoemd, toen men hem eind 1924 voor die functie had gevraagd. De band zou echter verslappen toen Houwink zich na de beëindiging van het gezamenlijke redacteurschap, steeds nauwer ging aansluiten bij de kring rond Opwaartsche Wegen, het orgaan van de jong-protestantse letterkundigen, waartoe hij zich om levensbeschouwelijke redenen eigenlijk meer aangetrokken voelde dan tot het ‘paganistische’ milieu van De Vrije Bladen. Hij werd er de belangrijkste woordvoerder en theoreticus, en als zodanig heeft hij ook zijn plaats in de literairhistorische handboeken gekregen. Min of meer vergeten zijn de proeven van expressionistisch dan wel nieuw-zakelijk proza die hij leverde. Zo was Marsman een bewonderaar van zijn Novellen (1924), door hem beschouwd als de meest geslaagde voorbeelden van het expressionistisch proza die de Nederlandse literatuur had voortgebracht. Marsmans bespreking van de Novellen bevat een profetisch aandoende slotzin: ‘Indien deze weg den schrijver op den duur versperd mocht worden, zullen wij ons tenminste dit stuk herinneren, dat een vervulling bracht: nieuw en krachtig proza, geschreven in de moeilijkste tijden van ons leven, wellicht.’ Vermoedde hij al dat de literaire wegen voor hem en Houwink weldra zouden scheiden? Of zag hij in dat zijn vriend evenmin aan het modernisme trouw zou blijven als hij zelf? Wat hij niet kon weten was dat Houwinks weg na 1945 radicaal geblokkeerd zou worden door een publicatieverbod, hem opgelegd wegens medewerking aan De Schouw, het orgaan van de kultuurkamer die door de Duitse bezetters werd gebruikt als middel ter controle van de literatuur. Toen hij weer in de openbaarheid mocht komen publiceerde hij onder meer zijn herinneringen aan de generatie van 1916 (Marsman, Slauerhoff, Hendrik de Vries en anderen) waarvan hij als een der eersten het belang had gezien. Soms lijkt het nijver spel van kunst en wetenschap
niets dan een wreede satansgrap...
zooals de vlieg zich eindloos voortrept langs de ruit,
die hem van alle zonnevreugden buitensluit.
wij weten wel: hier ergens zal het moeten zijn,
maar vinden niets dan 't eigen beeld in spiegelschijn.
Gedicht door Roel Houwink, gebundeld in Strophen en andere gedichten (1930).
Roman (1930). Omslagillustratie: J. Franken Pz.
| |
Overig werkMadonna in tenebris (1925, onder ps. H. van Elro), Hesperiden (1925, onder ps. H. van Elro), Maria (1925), Doodsklok (1925), Om den dood (1926), Zes kleine elegieën (1926), Christus' ommegang in het Westen (1926), Strophen en andere gedichten (1930), Brieven aan een gevangene (1930), Marceline (1930), Voetstappen (1931), Nicodemus (1933), Witte velden (1935), Christofoor (1938), Een man zonder karakter (1938), De blauwe engel (1939), Spes unica (1951), Uilen naar Athene dragen (1956), Persoonlijke herinneringen aan Marsman (1961), Het raadsel Achterberg (1973), Ongeregeld goed (1974), Middelburgs dagboek (1976), Uit verwondering (1977), Doorbroken cirkels (1979), Onnoembare (1980). |
|