't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Carry van Bruggen in 1911.
‘Als kinderen waren wij gedwongen iedereen te ontzien en toch wisten we, door onzen trotschen aard, dat we boven de anderen stonden... vandaar iets onevenredigs in onze opvoeding, tezelfdertijd een tekort en een teveel aan zelfvertrouwen, maar, in zijn geheel, toch iets dat eene geleidelijke ontwikkeling in den weg stond....’ Aldus karakteriseert Carry van Bruggen in een interview kernachtig haar ervaringen in het arme joodse milieu van haar jeugd. Haar vroege verhalen en romans, In de schaduw (1907), Breischooltje (1910) en De verlatene (1910) beschrijven die ervaringen vrij gedetailleerd, geheel volgens de naturalistische stijl van die dagen. Haar proza is dan nog weinig persoonlijk. In De verlatene komt de problematiek van een provincialistisch, joods gezin aan bod dat te maken krijgt met de profane indrukken van de opdringende, stedelijke cultuur. De joodse kinderen in deze roman komen zowel in opstand tegen het pesterige antisemitisme van de christelijke omgeving als tegen het formalisme van de joodse godsdienst, geïncarneerd in de persoon van de vader. Op een scherpzinnige wijze maakt de schrijfster duidelijk welke psychische en sociale problemen verbonden zijn aan de geleidelijke assimilatie van de jonge generatie met de nietchristelijke omgeving. Tegen haar kritische maar nooit liefdeloze analyse van het joodse milieu in de roman Het Joodje (1914) werd door zionistische groeperingen scherp geprotesteerd. De roman Heleen (1913) is een ommekeer in haar ontwikkeling als schrijfster. De nadruk in dit boek ligt op de psychische ontwikkeling van een jong meisje tot vrouw. Zelf zegt Carry van Bruggen hierover: ‘In Heleen heb ik voor de eerste maal werkelijk mijn stem gehoord... dáár is 't meditatieve, het intellectualistische van mijn natuur boven gekomen.’ Heleen tracht steeds verder door te dringen tot de eigen subjectiviteit en haar gevoel van gespletenheid te overwinnen. Hoofdzaak voor haar is ‘het zich afvragen wat het “Ik” betekent, wat zijn plaats in de collectiviteit is...’, aldus Carry van Bruggen. Deze thematiek van Heleen zal zij later in haar uitvoerige en belangrijke filosofische studie Prome- We waren klein en thuis gebeurde een ontzaglijke geheimzinnigheid. Elken avond na het eten sloot Vader zich op in het zijkamertje en bleef er tot heel laat zitten schrijven op groote vellen papier. Opzettelijk had Vader voor de slechtsluitende deur den smid een nieuwe sleutel laten maken. Maar we koekeloerden van de straat af tusschen de gordijnen door. Eindelijk op een vroegen morgen voer Vader met de boot naar de stad -, de groote papieren gingen in het oude koffertje mee. En we bestormden Moeder, we overrompelden Moeder, we kregen toch altijd alles van Moeder gedaan, we bezwoeren dat we zelfs op de pijnbank Vaders geheim niet prijsgeven zouden. ‘O, Moeder, maar zeg het ons toch, zeg het ons toch, wat heeft Vader op de groote vellen geschreven, wat gaat er vandaag mee gebeuren?’ ‘Vader heeft een boek geschreven, een echten roman heeft Vader geschreven, het heet “Rabbijn en Antisemiet,” het speelt in Spanje, er komen palmen en gebergten in voor en tuinen met fonteinen en de menschen dragen er gewaden -.’ We wilden vragen... vragen... vragen... en we vroegen ook wel, we vroegen te veel, Moeder hield zich de ooren tegen ons vragen dicht, maar we vroegen het rechte niet, ik vroeg zeker het rechte niet, want ik weet nog goed, dat ik dacht: die volheid in mij, die benauwdheid, die toch niet anders dan een prop van ongevraagde vragen kan zijn, die wordt maar niet minder, wat ik ook vraag. | |
[pagina 217]
| |
Carry van Bruggen, d.d. 3 juli 1918, aan de dichter-filosoof J.A. dèr Mouw over haar wijsgerige studie Prometheus. Een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de litteratuur (1919).
Laren NH / Engweg 266 / 3 Juli '18 // Hooggeachte Heer, / Uw waardeerende woorden / deden mij recht veel genoegen. Het is een / omvangrijk en zwaar werk dat ik ondernomen / heb, en ik weet volstrekt niet of het een dank- / baar werk wezen zal. Dikwijls krijg ik den / indruk, dat men hier meer prijs stelt op wat / ik ‘ethisch gebazel’ en ‘aesthetisch ge- / zwam’ pleeg te noemen, dan op een betoog, / waarin vooral naar het consequent doorvoeren / van een grondslag, van een ‘immanent dogma’ is / gestreefd. Ook merk ik in de hedendaagsche / filosofisch-getinte litteratuur van zulk een / zelfverworven, zelfver*vo*erd ‘immanent dogma’ / zoo weinig. Daarbij komt, dat ik als vrouw/ en ‘bekend romancière’ het dubbele vooroordeel / heb te overwinnen, dat vrouwen niet denken kunnen /theus (1919, 2 dln.) verder uitwerken. Aan de hand van een groot aantal voorbeelden uit de cultuurgeschiedenis geeft ze in die studie de tegenstelling aan tussen het dogmatische en anti-dogmatische denken of, anders geformuleerd, tussen maatschappelijkheid, collectiviteit en redeloosheid aan de ene kant en individualiteit en rede aan de andere kant. Centraal in dit filosofische essay, dat zo'n belangrijke invloed uitoefende op het denken van Ter Braak, staat de twijfel. Die twijfel, de ontkenning dat er absolute waarden bestaan, is in romanvorm terug te vinden in Eva (1927), waarin volgens Ter Braak voor het eerst ‘een eersterangs-pleidooi’ werd geleverd voor het bestaan van een ‘eigen vrouwelijke bewustheid’. Een belangrijk thema in Eva is de ontoereikendheid van de taal bij de ordening en de benoeming van de ervaringswereld. Al eerder had ze in Hedendaagsch fetischisme (1925) zich hiermee beziggehouden. In deze studie wordt vooral de idealisering van de landstaal en het daarmee verbonden nationalisme gelaakt. | |
[pagina 218]
| |
Van de georganiseerde vrouwenemancipatiebeweging wilde Carry van Bruggen weinig weten. Dat neemt niet weg, dat ze in haar romans zich over brandende vrouwenkwesties heeft uitgesproken. In Een coquette vrouw (1915) stelt ze het proces van scheiding aan de orde en in Uit het leven van een denkende vrouw (1920), gepubliceerd onder het pseudoniem Justine Abbing, vraagt ze begrip voor de problemen van een intellectuele vrouw, die weigert haar ambities in te tomen en genoegen te nemen met een inferieure plaats in het huwelijk.
Carry van Bruggen in Deli op Sumatra's Oostkust in het toenmalige Nederlands-Indië, waar zij na haar huwelijk met de journalist en schrijver C.A.J. (‘Kees’) van Bruggen (1874-1960) van 1904 tot 1907 woonde.
| |
Overig werk'n Badreisje in de tropen (1909), Goenong-Djatti (1909), Vaderlandsliefde, menschenliefde en opvoeding (1916), Om de kinderen (1918), Van een kind (1918), Enkele bladen uit Helene's dagboek (1919), Het huisje aan de sloot (1921), Een Indisch huwelijk (1921), Een kunstenaar (1921, onder ps. Justine Abbing), Avontuurtjes (1922), Het verspeelde leven (1922, onder ps. Justine Abbing), Maneschijn met koek - Al om een suikerballetje (1923), De vergelding (1923, onder ps. Justine Abbing), Vierjaargetijden (1924), De grondgedachte van ‘Prometheus’ (1924), Een leerstoel voor ‘Zuivere Rede’? (1925), De klas van twaalf (1926), Tirol (1926), Seider-avond (1934), Vijf brieven aan Frans Coenen (1970), Vijf romans (1979), Tegen de dwang (1981, bloemlezing), In de schaduw van kinderleven (1983). |
|