't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Ina Boudier-Bakker, omstreeks 1920, in de zitkamer van haar huis te Vianen.
‘Er schuilt een armoede in ieder mensenbestaan. En die armoede scheidt ze in verbittering van onbegrepenheid, of drijft ze naar elkaar toe in hulpeloosheid van verlangen, maar alle liefde vermag niet de leemte te vullen - eenzaam blijft ten slotte ieder, naaste degene die hem 't liefst is’, schreef Ina Boudier-Bakker in haar roman Armoede (1909). Het besef van fundamentele eenzaamheid, het onvermogen tot echt contact en wezenlijke communicatie, was voor haar de diepste levensessentie, en daarmee de grondslag voor al haar werk. Zij wilde haar figuren zo volledig mogelijk uitdiepen, hun verborgen ‘armoede’ aan het licht brengen. ‘Wat dringt u diep in de mensen door!’ schreef Marcellus Emants haar in 1919, ‘Hoe heerlijk weet u te ontdekken wat er gist onder hun schijnbaar kalm oppervlak!’. Wat haar zèlf het felst beroerde, kon alleen maar een weg naar buiten vinden via haar werk. Meer dan men in het verleden ooit gezien heeft, moet het oeuvre van Ina Boudier dan ook beschouwd worden in het teken van de zelfbevrijding. ‘In zijn werk spreekt een mens verborgen zich uit, en dat is een verlossing’, schreef zij ooit, en: ‘In je werk openbaart zich je diepste wezen’. Haar gematigd-pessimistische werk werd vooral in het begin van haar carrière geprezen om zijn psychologische verdiensten. Minder waardering ondervond haar vaak nogal breedvoerige stijl. Toch slaagde zij er in enkele werken te scheppen die zowel wat visie, vorm en stijl betreft, zeer zuiver zijn, zoals De straat (1924). Een vijfjarig verblijf in het stadje Vianen had haar tot deze novelle geïnspireerd. Jan Greshoff noemde De straat niet alleen Ina Boudiers meesterwerk, maar ‘een meester-werk-tout-court’: ‘Het lijkt mij moeilijk om zoveel trillende verachting voor de tot in merg en been valse “notabelen”, zo beheerst volledig tot uiting te brengen. Ina Boudier-Bakker heeft geen stemverheffing nodig.
Begin van ‘Annètje Goldeweijn’, het eerste boek van de familieroman De klop op de deur (1930), door Ina Boudier-Bakker.
I // Donker en strak de uitgekartelde muren / tegen den lichten manehemel, / rezen de achtergevels der Warmoes- / straathuizen op boven het donkere water. / In de flauwe kabbeling spiegelde / zich hun grillige lijn - / gleed een roode schijn het zwart in, / waar een venster onbedekt bleef. / Van de schepen, hoog de rompen oprijzend tegen den wal, vonkten enkel / de lichtjes in den top van den / mast - een rookzuiltje uit een kombuis / kronkelde op. // Op Het Water vingen de huizen, smal en / hoog, met hun ronde krulknokken, hun / trapgevels, / hun platte en hooge stoepen - aartsvader- / lijk gemoedelijk met een bankje erop en / een ijzeren hek ervoor - in hun kleine / ruitjes een glimp van de bijna volle maan, / die daar langzaam zeilde boven de / stad door een bewolkten wilden hemel. [...] | |
[pagina 213]
| |
Fragment uit een brief van Ina Boudier-Bakker aan Jan Greshoff, 11 juni 1958.
De deftige dames van het dorp zijn eenvoudigweg en zonder nadruk, wat zij zijn: loeders’. Ook de novellenbundel In de engte (1922) draagt de sporen van haar Vianens verblijf. Geheel gaaf zijn verder de novellen Kleine kruisvaart (1955) en Finale (1957), die na een lange periode van verslapte belangstelling en waardering een come-back betekenden. Ina Boudier bleek zich op hoge leeftijd stilistisch verfijnd en thematisch verdiept te hebben. Bij het publiek was zij vooral geliefd om de enkele uitgebreide romans die zij schreef, zoals De klop op de deur (1930). Voor velen is zij dan ook: ‘de schrijfster van dikke familieromans’. Haar waarde moet echter eerder gezien worden in haar minder populaire, maar zuiverder korte werk, waarin eenzaamheid, onvermogen, het dominerende verleden en berusting centraal staan. Garmt Stuiveling typeerde haar loopbaan als volgt: ‘Bij de waarheid van het werkelijke begonnen, is zij in haar lange leven stap voor stap genaderd tot de wijsheid van het wezenlijke.’
Ina Bakker (r.) en haar vriendin Cor Scheltema Beduin (1875-1938), van wie zij veel aanmoediging bij haar schrijverschap ondervond, op de Overtoom te Amsterdam in 1894.
| |
Overig werkVan Amsterdam naar Londen (1900, onder ps. I.B), Machten (1902, onder de naam Ina Bakker), Verleden (1903), Het beloofde land (1903), Wat komen zal (1904), Kinderen (1905), Het hoogste recht (1907), Grenzen (1907), Zorgen (1907), Een dorre plant (1909), Bloesem (1912), De ongeweten dingen (1915), Het spiegeltje (1917), Aan den overkant (1920), De moderne vrouw en haar tekort (1921), Blijde geboorte (1923), De moeders (1925), Springvloed (1926), Dans (1926), Twee voeten (1928), Tooverlantaarn (1929), De verschijningen der menschenziel in het sprookje (1932), Het kind in den strijd met leugen en vrees (1932), Saraï (1933), Vrouw Jacob (1935), Paul (1936), Ester (1938), Aan den grooten weg (1939), Uren met Andersen (1940), Dierentuin (1941), Geef acht! (1945), Goud uit stro (1950), Heiligdom van 't hart (1951), De wekker (1952), Vier grote Oranjes (1954), Altijd elders (1956), Een vriendschap (1957), De eeuwige andere (1959), Momenten (1961), Honger (1962), Boeket uit het werk van Ina Boudier-Bakker (1965), Uit de kartonnen doos (1967), Met de tanden op elkaar (1975). |
|