't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Herman Heijermans te Berlijn, 1907.
Foto: Becker & Maass, Berlijn. Centraal in vrijwel heel het werk van Heijermans is de tekening van de ‘kleine’, kwetsbare mens in zijn - hem vaak bedreigende - omgeving. De zg. Falklandjes zijn spontane schetsen over het kleinburgerlijk bestaan, satirisch veelal, vaak ook met mededogen geschreven. De bedreigende omgeving leidt tot fel protest: tegen maatschappelijk onrecht (Op hoop van zegen, 1900; Ora et labora, 1903; Uitkomst, 1907); tegen religieuze bekrompenheid en schijnheiligheid (Ahasverus, 1893; Kamertjeszonde, 1898; Ghetto, 1899); tegen geldzucht (Schakels, 1905). Meer op het positieve dan tegen het negatieve gericht zijn Droomkoninkje (1924) en vooral Eva Bonheur (1919), ditmaal niet over de kleine mens, maar over de sterke, door zijn innerlijke kracht onkwetsbaar. Tenslotte zijn er de kluchten, waarin virtuoos wordt gesold met de verdorven maatschappij (De wijze kater, 1919). Zijn grootste betekenis ligt op het gebied van het toneel. Zijn stukken worden nog altijd met succes gespeeld. Bovendien was hij een belangrijk vernieuwer van de dramatische structuur. Het traditionele drama, zoals het werd en nog wordt geschreven, beeldt de ontwikkeling uit van een begin- naar een geheel verschillende slotsituatie. Maeterlinck (1862-1944), Strindberg (1849-1912), Tsjechov (1860-1904) en Heijermans komen ongeveer gelijktijdig tot de creatie van het statische drama, dat primair gericht is op de weergave van een blijvende situatie. Heijermans' statische drama's beelden een negatieve situatie uit, alsmede een vergeefse poging daaraan te ontkomen (Ghetto, Schakels, De opgaande zon (1911) - verg. Tsjechov) of uitsluitend een negatieve situatie (Ahasverus, Op hoop van zegen, Ora et labora). Vooral door de laatstgenoemde drama's heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd in de ontwikkeling van het milieudrama, dat, zonder dat
Regieboek van Op hoop van zegen (1900), welk toneelstuk voor de eerste maal werd opgevoerd door de Nederlandsche Tooneelvereeniging op 24 december 1900 in de Hollandsche Schouwburg te Amsterdam. Dit stuk heeft bijgedragen tot de totstandkoming van de Schepenwet van 1909 tot voorkoming van scheepsrampen.
| |
[pagina 151]
| |
Rolverdeling en begin van het eerste bedrijf van Ora et labora (1903) van Herman Heijermans. Het stuk ging op 1 februari 1902 in première bij de Nederlandsche Tooneelvereeniging te Amsterdam. Bij dit stuk trad Heijermans voor de eerste maal zelf op als regisseur.
‘Het schoonst Gods-begrip is mèt de / strijdenden’ // Ora et labora. / Spel-van-het-land / in drie bedr. door / Herm. Heijermans Jr. // Dramatis Personae. / Watze, een boer. / Maaike, zijn vrouw. / Sjoukje, zijn moeder. / Eelke, zijn zoon. / Froukje, zijn dochter. / Hiddes, een turfschipper. / Jeltje, zijn vrouw. / Sytske, zijn dochter. / Sijtze, buurman. / Akke, zijn dochtertje. / Tjerk, een boer./ Douwe. // (Het spel geschiedt op een heide in Friesland.) // Fransche / titel / motto / auteursrecht // Eerste bedrijf. // Eene plaggenhut op de heide. Links de hut, rechts de / heide. In de hut: 1ste en 2de plan, rechts, kleine raamp- / jes met lappen bedekt - ertusschen een smerig tafeltje - / 3de plan dito een deur met uitbouw. Achtergrond lap- / pen voor twee bedsteden. 2de plan, links een oude schouw / met gordijntjes - De hei strekt zich uit in strakke einde- / loosheid. Rechts grondbulting met sneeuw en een onzicht- / bre vaart. 1ste plan rechts een loopplank. Op het dak der / hut sneeuw en kegels.er sprake is van een individuele hoofdpersoon, de uitbeelding geeft van een maatschappelijke groepering. Was Gerhard Hauptmanns (1862-1946) Die Weber (1892) nog traditioneel in die zin dat het de ontwikkeling te zien geeft van klacht tot opstand, Heijermans volstaat met het tekenen van de slechte maatschappelijke toestand, zonder dat er in het drama sprake is van een opstand. Beide schrijvers beogen met hun sociale drama's uiteraard het publiek te prikkelen tot verzet tegen sociale misstanden. Bij Hauptmann krijgt het de kans zich te ontladen door identificatie met de in opstand gekomen wevers. Heijermans biedt niet de kans tot ontlading tijdens de voorstelling. Een andere technische vernieuwing is de wijze waarop Heijermans aan het uitgebeelde milieu dramatische kracht geeft. Het boeiende van een ontwikkelingsdrama is de uitbeelding vàn de ontwikkeling. Die mogelijkheid om zijn drama boeiend te maken heeft de schrijver van een statisch drama niet. Met name in Ahasverus en Ora et labora maakt Heijermans hiertoe gebruik van een speciaal soort contrastsituatie, waarbij een uitgebeelde situatie contrasteert met een niet uitgebeelde: iets wat gezegd of gedaan wordt, vormt een schrijnend contrast met wat gezegd of gedaan zou zijn in een gelukkiger situatie en geeft daar-
Opvoering van Ora et labora (1903) van Herman Heijermans, door Het Schouwtooneel in 1928.
| |
[pagina 152]
| |
Herman Heijermans, naar aanleiding van zijn op 24 december 1900 in première gegane toneelstuk Op hoop van zegen, aan J. Kalff Jr., 26 december 1900.
26 Dec. 1900 // Vertrouwelijk // Amice, / Ge vraagt en ik antwoord. Ik weigerde het manus- / cript, daar gij bijv. bij Het Zevende Gebod, zoo ik mij / wel herinner, eerst het stuk dalend vondt en een / paar dagen later op uw opinie terug kwam en het / slot prees. Dat hinderde mij. Als inlichter van het / publiek draagt ge zekere verantwoordelijkheid, moeten / uw kunst-opvattingen zoo hecht zijn, dat ge geen / vergissingen ten goede of ten kwade moogt begaan. Een / draai ten goede is even afkeurenswaard als een draai / ten kwade. Daarenboven ‘was ik’, toen de brochure / verscheen, ‘boos wegens de slechte recensies’. Herinnert / ge U zoo iets? Welnu, waarde heer Kalff, ik vermeen / dat gij even als zooveel anderen mijn arbeid niet / verstaat. Mijn ijdelheid staat buiten deze opvoeringen, / mijn ijdelheid drijft geen spel met de levenswreedheden / die ik successievelijk belicht en in de toekomst be- / lichten zal. Gij en anderen zit zoo dik in de burgerlijke / begrippen van ‘kunst’ en auteurs, dat gij nauwlijks / oplet hoe ik, met eene andere levensbeschouwing, niet / schrijf voor successen (ik geef U mijn eerewoord dat / ik geen kritieken lees) maar met de eerlijk bekende / bedoeling om de gemeenschap een dienst te bewijzen, / de gemeenschap die geen ‘tijd’ heeft om al de ellenden op / te letten en wakkerschudding op elk terrein behoeft. Waar / gij, blijkens uw kunstkritieken etc, steeds het theater als / amusement-gelegenheid voor de bourgeoisie behandelt en / waardeert, gevoelde ik geen lust ‘in mijn persoonlijk / voordeel’ te werken door U het manuscript af te staan. / Met collegiale verstandhouding heeft dit niets te / maken. // Met vr. groeten / Heijermansdoor aan de uitgebeelde situatie een scherp accent. In plaats van het traditionele conflict protagonist-antagonist dus een soort situatie-‘conflict’. Aan de uitgebreide toepassing van dit situatieconflict danken genoemde drama's hun kracht. Later zal o.a. Brecht (1898-1956) op identieke wijze in Mutter Courage und ihre Kinder (1937-1938) aan het door hem uitgebeelde milieu zijn scherpte geven. | |
Overig werkTrinette (1893), Dora Kremer (1893), Fleo (1894), Interieurs (1897), Tooneelen maatschappij (1899), Drie tooneelstukjes; Puntje, Het antwoord, De onbekende (1899), Het zevende gebod (1900), Het pantser (1902), Sabbath (1903), Diamantstad (1904), Tooneelstudies (1904-1905, 4 dln: Buren, Saltimbank, De machien; Schakels; Bloeimaand; Allerzielen), Een wereldstad (1908), Wat niet kon (1908), De groote vlucht (1908), Berliner Skizzenbuch (1908), Verzamelde tooneelspelen en opstellen-over-tooneel (1909-1911, 2 dln.: Uitkomst, Vreemde jacht; Ghetto, De schone slaapster), Vier und zwanzig Stunden in der Irrenanstalt (1910), De meid (1911), Beschuit met muisjes (1911), Één mei (1912), Nummer tachtig (1912), Glück auf (1912), Feest (1912), Dageraad (1921), Drie éénakters: Brief in schemer, De buikspreker, Een heerenhuis te koop (1921), De vliegende Hollander (1924), Van ouds ‘De Morgenster’ (1924), Camera; levensschetsen (1924), De moord in de trein (1925), Vuurvlindertje (1925), Duczika (1926), Wat niet kon en andere verhalen (1964), Toneelwerken (1965, 3 dln.).
Onder het ps. Samuel Falkland: Schetsen (1896-1915, 19 dln.), Kinderen: Het kind, Het kamerschut, ‘In de jonge Jan’ (1903), Kleine verschrikkingen (1904), Gevleugelde daden (1905), Biecht eener schuldige (1906), Kleine vertelsels (1906, bloemlezing), Drijvende klompjes (1909), Joep's wonderlijke avonturen (1909), De rode flibustier (1911), Robert, Bertram en comp. (1914), Droompaard (1923, bloemlezing), Schetsen en vertellingen (1974). |
|