't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Henriëtte Roland Holst tijdens een toespraak bij de eerstesteenlegging van het gebouw van het socialistisch dagblad Voorwaarts te Rotterdam, 18 februari 1906.
‘Ik schreef in m'n dissertatie dat ze eigenlijk nooit één gaaf vers heeft geschreven. Toen ze mijn dissertatie las, maakte ze daar de aantekening bij: “Is dat nou heus waar?”’ Dit vertelde dr. J. van Praag in 1965 in een radio-uitzending over Henriëtte Roland Holst. Een extreme mening die zeker niet door iedereen gedeeld wordt, zoals ondermeer blijkt uit een opmerking van Annie Romein-Verschoor (1895-1978) in haar essaybundel Spelen met de tijd (1957) waarin ze ‘tante Jet’ omschrijft als iemand ‘die algemeen erkend wordt als de grootste dichteres die Nederland ooit gehad heeft’. En om deze - zeker niet minder extreme - bewering kracht bij te zetten citeert ze haar oude hoogleraar Johan Huizinga (1872-1945) die ooit voorspelde ‘dat men ooit Nederlands zou gaan leren om haar werken te kunnen lezen’. De reden dat er zo uiteenlopend over de dichterlijke kwaliteiten van Henriëtte Roland Holst gedacht wordt is waarschijnlijk dat men - anders dan bij haar tijdgenoot en vriend Herman Gorter - nauwelijks van haar werk kan houden zonder sympathie of op z'n minst begrip te koesteren voor haar opvattingen. Voor de strijd vooral die ze gevoerd heeft om die opvattingen in haar eigen ogen ‘zuiver’ te houden. Wat haar poëtisch oeuvre, maar ook haar toneelstukken, biografieën en politieke geschriften ‘groot’ maakt, is de zuiverheid van de idealen die ze erin neerlegde: het zoeken naar waarheid, mensenliefde, een betere, rechtvaardiger wereld voor onderdrukten en het oprechte streven om haar eigen verscheurdheid, de voortdurende tegenstelling tussen droom en daad, op te heffen. Die strijd heeft Henriëtte Roland Holst-van der Schalks hele lange leven beheerst: vanaf het moment dat ze als jong dichteresje haar eerste bundel Sonnetten en verzen in terzinen geschreven (1895 [i.e. 1896]) publiceerde totdat ze in 1952, bijna drieëntachtig jaar oud als religieus-socialiste stierf. Wie daarin geïnteresseerd is, hoeft niet te twisten over de vraag of ze al dan niet een ‘groot dichteres’ was, omdat haar onafzienbare reeks dichtbundels en toneelstukken dàn het zieledagboek van een unieke persoonlijkheid wordt en dáármee buitengewoon spannende lectuur. In dat ‘zieledagboek’ vinden we zowel haar rotsvaste
Notitieboekje van Henriëtte van der Schalk met haar vroegste verzen. De bovenste twee strofen schreef zij als veertienjarig kostschoolmeisje in de trein tussen Oudenbosch en Dordrecht, 20 oktober 1884. ‘Idealen’, waarvan hier de eerste strofe is afgebeeld, schreef zij te Noordwijk, 26 oktober 1884.
Beloon zijn deugd! / Hij heeft zoo jong nog, reeds zoo veel geleden / Schenk hem o God! schenk hem nog hier beneden / Wat troost, wat vreugd' // Weemoedig schoon / Ruischte een stem en englen voeld' 'kzweven / Niet hier, mijn kind, niet hier, in 't andre leven / Wacht elk zijn loon // 20 October 84 / In de trein / tusschen Oudenb[osch]-Dordrecht. | |
[pagina 145]
| |
vertrouwen in de mensheid en het socialisme als - zoals in haar mooiste bundel De vrouw in het woud (1912) - haar immense teleurstelling in het zo aanbeden ideaal. Een menselijke ontwikkeling die niet alleen door de jaren heen actueel gebleven is maar die bovendien zelden zo eerlijk en hartverscheurend werd beschreven. Hoewel nooit een echte feministe heeft Henriëtte Roland Holst wel degelijk geworsteld met haar vrouw-zijn en dat ook in haar poëzie vertolkt. Het pregnantst bescheef ze de dilemma's van het vrouw-zijn in een door mannen beheerste wereld in haar gedicht ‘Gebroken Kleuren’, opgenomen in De nieuwe geboort (1902). Daarin bezingt ze enerzijds haar vreugde over het feit dat ze méér is dan ‘alleen maar’ vrouw en moeder, terwijl ze anderzijds haar verdriet over haar gemiste kansen (zoals een kind) bijna uitschreeuwt. En uiteindelijk verzucht ze, zo triest als maar kan:
Moet iedere ziel, dacht ik dan, laten
de helft van haar bezit
en uitgroeien naar één zijde?
Helaas - zowel voor haarzelf als voor haar publiek - is Henriëtte Roland Holst te zeer ‘uitgegroeid naar één zijde’, waardoor veel menselijks haar tenslotte vreemd gebleven is. Haar kwalitatief sterk wisselend oeuvre is door de grote nadruk op politieke of filosofische aspecten, waarin ze haar menselijk voelen verpakte, niet altijd even toegankelijk. Maar wie goed luistert zal de stem horen van de profetes die ze zo graag wilde zijn.
Fragment uit het ongepubliceerd gebleven manuscript van Het vuur blijft branden, door Henriëtte Roland Holst geschreven in 1950. Vervolg op haar autobiografie Het vuur brandde voort (1949), waarvan zij de titel na verschijning wilde veranderen in Het vuur bleef branden.
In de jaren, dat ik bij Mea was, / schreef ik de meeste reli- / gieuse en tijdgedichten - o.a. / het bekende ‘Aan de holland- / sche Joden en hun vrienden’ / die later in de bundel / ‘In de webbe der tijden’ zijn / vereenigd. // Ook ‘Uit de diepte’ ontstond te / Santpoort in de eerste oorlogsjaren. / Verder begon ik dien tijd aan een / omvangrijke biografie van Victor / Hugo, die heden nog altijd niet / is verschenen. Toen de levensom- / standigheden reeds in 1943 moei- / lijk werden vooral voor gezin- / nen met kinderen vond ik her- / haaldelijk een toevlucht in het / Nieuwe Huis bij mijn vriend Post. / En ik herinner mij, hoe ik in het / kleine logeerkamertje de boe- / ken uit de Universiteitsbi- / bliotheek excerpeerde, die, / bij gebrek aan een tafel op mijn / bed uitgespreid lagen. In de / latere oorlogsjaren vatte ik het / plan op een biografie van / | |
Keuze uit het overig werkSocialisme en literatuur (1899), Kapitaal en arbeid in Nederland (1902), Generalstreik und Sozialdemokratie (1905), Opwaartsche wegen (1907), Geschiedenis van den proletarischen klassenstrijd (1909), De opstandelingen (1910), Jean Jacques Rousseau (1912), Thomas More (1913), Het feest der gedachtenis (1915), De revolutionaire massa-aktie (1918), Verzonken grenzen (1918), De strijdmiddelen der sociale revolutie (1918), De daden der Bolschewiki (1919), De held en de schare (1920), Het offer (1921), Uit Sowjet-Rusland (1921), De kinderen (1922), Tusschen twee werelden (1923), De voorwaarden tot hernieuwing der dramatische kunst (1924, herdrukt in 1928 als Over dramatische kunst), Over leven en schoonheid (1925), Communisme en moraal (1925), Verworvenheden (1927), Heldensage (1927), Keur uit de gedichten (1928; bloemlezing), De weg tot eenheid (1928), Vernieuwingen (1929), Tolstoi (1930), Gustaaf Landauer (1931), Kinderen van dezen tijd (1931), Guido Gezelle (1931), Wij willen niet (1931), De moeder (1932), De roep der stad (1933), Herman Gorter (1933), Tusschen tijd en eeuwigheid (1934), Rosa Luxemburg (1935), De stem die roept (1936), Gedroomd gebeuren (1937), Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst (1941), De loop is bijna volbracht (1944), Lyriek (1945; bloemlezing), Uit de diepte (1946), Gandhi (1947), Romain Rolland (1948), In de webbe der tijden (1948), Wordingen (1948), Het vuur brandde voort (1949), Bloemlezing uit de gedichten (1951), Vierentwintig sonnetten (1954; bloemlezing), Käthe Kollwitz (1956), Twintig nagelaten gedichten (1957), Het rijkere leven en andere literaire beschouwingen (1960), Vroegste sonnetten (1962), Jeugdwerk 1884-1892 (1970). |
|