't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
C. Vosmaer. Foto: M. Verveer.
‘Menigen ochtend zat ik aan den voet van een der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen en ontdekkingen, dan weder als een vlinder op de bloemen, her- en derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.’ Zo beschreef Carel Vosmaer zichzelf als kind. Veelzijdige belangstelling heeft hem altijd gekenmerkt. Zijn publikaties bestrijken vrijwel het gehele culturele en sociale leven van de negentiende eeuw, met duidelijke accenten op beeldende kunsten en literatuur. Opgegroeid in een liberaal en anticlericaal vrijmetselaarsmilieu, had hij al vroeg belangstelling voor denkers als Strauss en Voltaire. Na de rechtenstudie te Leiden werd hij Substituut-griffier bij het Gerechtshof te Den Haag en schreef in dat zelfde jaar een beginselverklaring met Eene Studie over het Schoone in de Kunst (1856). Zijn stelregel ‘er is geen andere ware godsdienst dan de cultus van het schoone’ - een fundamentele studie over Rembrandt (1863) toont ons hem in een dienende functie daarvan - maakte hem tot voorloper van de Tachtigers. Van 1865 af was hij de onbetwiste leider van De Nederlandsche Spectator, waarin hij naast de rubriek Vlugmaren (door ‘Flanor’) vele andere opstellen publiceerde, ten dele gebundeld als Vogels van Diverse Pluimage (1872-1874, 3 dln.), graag gelezen artikelen van een flonkerende eruditie. Vosmaer, die zich weldra geheel aan de letteren kon wijden, heeft zich na een romantische jeugdperiode al spoedig tot het Klassicisme bekeerd. Voor Homerus en Horatius vooral had hij grote bewondering. Hij vertaalde de Ilias (1880) en de Odyssee (1888) en beschreef in hexameters een reis naar de Elgin Marbles te Londen (Londinias, 1873). Zijn hoogste streven was de zeer gelijkmoedige maar tevens vrijmoedige geestesgesteldheid van de stoïcijn. Het begrip ‘aequus animus’ staat centraal in de roman Amazone (1880), geschreven na een Italiaanse reis en waarin hij naast Horatius ook Lourens (vanaf 1873: Lawrence) Alma Tadema (1836-1912), de feministe Mina Kruseman (1839-1922) en zichzelf op moralistische wijze ten tonele voert. Daarnaast beleed hij in Een Zaaier (1874; eerder verschenen in Het Vaderland, waar hij ook aan meewerkte, zoals bovendien aan de Kunstkronijk) zijn bewondering voor zijn vriend Multatuli. Bij diens huwelijk met Mimi was Vosmaer getuige. Als dichter is hij vrijwel vergeten (Gedichten, 1887). Zijn Nanno (1883) werd later door Van Deyssel vergeleken met ‘een wel aardig beschil-
Honorarium voor een bijdrage van C. Vosmaer aan het tijdschrift Nederland, december 1856.
| |
[pagina 105]
| |
vlugmarenderd porceleinen theekopje’. Belangrijker waren zijn artikelen over beeldende kunst, verzameld in bundels als Onze Hedendaagsche Schilders (1881-1882) en Moderne Kunst in Nederland (1883-1887). Ook voor jonge schrijvers heeft hij veel gedaan, onder andere door in de Spectator plaats af te staan voor Emants, Perk, Kloos, Paap, Verwey, Van Eeden, Prins en Couperus. Het grote talent van de laatste heeft hij vroegtijdig herkend. In 1885 verwelkomde Vosmaer de geboorte van De Nieuwe Gids met het door De Gids uitgesproken rijmpje: Welkom, lieve kleine zus, / Welkom in het leven; / Baker, mag ik niet een kus / Aan mijn zusje geven? De daarbij afgebeelde tekening was één uit vele die hij voor het tijdschrift telkens weer gemaakt heeft. Te lang is Vosmaer beschouwd door de ogen van de Tachtigers. Het is Vosmaer geweest die de jonge Jacques Perk gelanceerd heeft, al heeft Kloos deze later | |
[pagina 106]
| |
vrijwel voor zich opgeëist. De aard der ontwikkeling van De Nieuwe Gids heeft Vosmaer niet gewaardeerd. Maar met zijn dood (1888 te Territet, Zwitserland) was zijn eigen tijd tevens ook een afgesloten cultuurperiode.
C. Vosmaer aan S. van Witsen, uit Napels, 26 mei 1873. De illustratie is van C. Vosmaer zelf.
Napels, 26 Mei 73 // Waarde vriend ik zou u uit / Rome schrijven, volgens belofte, maar / de tijd is altijd zoo zeer bezet, of / als er tijd is, heeft men rust noodig, / en zoo was er geene gelegenheid voor. / Maar nu wil ik u toch iets laten / hooren uit het heerlijke land, waar / wij zijn. Wij waren 14 dagen in / Rome en zyn morgen al 14 dagen / in Napels - zoo vliegt de tijd. Hier / genieten wij zeer van het gezelschap / van mijn zoon, die dagelyks bij ons is / en eet en met ons uitgaat. Wij doen / prachtige tochten; gisteren o.a. naar / Salerno, Amalfi en Paestum; het / weder is heerlijk, lekker warm, zonder / dat de hitte te sterk is; dikwijls / spreken wij over u en hoe gy hier / genieten zoudt en hoe oneindig veel / schoons gy zoudt opmerken. Ik heb / het een en ander geteekend en een studie / geschilderd, maar meest erbarmelijk / | |
Overig werkJongensrampen (1852), Het stadhuis te 's-Hage (1859), Eenige schetsen (1860), Het nationaal gedenkteeken van Neerlands herstelling (1864), Vlugmaren (1879-1883, 3 dln.), Over kunst (1882), Inwijding; nagelaten werk (1888), De briefwisseling Vosmaer-Perk (1938), De briefwisseling Vosmaer-Kloos (1939). |
|