't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
A.L.G. Toussaint. Gravure door J.P. Lange naar N. Pieneman.
De kleine Alkmaarse, uit hugenootse families stammende Anna Louisa Geertruida (‘Truitje’) Toussaint moet onder de gemiddelde Nederlandse meisjes van haar dagen opgevallen zijn, niet alleen door haar ‘levendigheid’, maar vooral door haar zelfstandigheid, haar belezenheid en algemene ontwikkeling, die begonnen was met een onderwijsdiploma. Bovendien beschikte zij over een opmerkelijke scheppende fantasie, doorzettingskracht en een intuïtief inlevingsvermogen in de menselijke psyche. Door dit alles werd zij onze grootste negentiende-eeuwse auteur van verhalend proza, inzonderheid van de historische roman. Ten minste drie cultuursferen hadden op haar ingewerkt: de Europese Romantiek door haar lectuur van Schiller, Byron en Scott; de evangelisch-christelijke door haar contacten met de Kring van Heilo (Hasebroek, Beets, De Clercq); de vrijzinnig-liberale, tevens op het wetenschappelijke gerichte van de Gidskring. Deze invloeden verwerkte zij met de haar eigen zelfstandigheid. Wel bevatten haar goed opgebouwde romans de voor het genre gebruikelijke romantische en sensationele elementen (waarvan de onfortuinlijke liefdes wellicht op eigen ervaringen berustten), maar de avonturen en verwikkelingen waren niet de hoofdzaak. Wat dat betreft was De graaf van Devonshire (1838) nog wat conventioneel, in de trant van haar voorbeeld Walter Scott, maar Het huis Lauernesse (1840, 2 dln.) getuigde van een eigen visie op de eerste hervormingsjaren met de rampen in het persoonlijk leven en de uit onverdraagzaamheid en fanatisme voortkomende geweldplegingen. Hoofdmotief is de verlossende waarde van het (evangelische) christendom, en deze idee vinden we terug in haar volgende romans, onder andere in haar breed opgezette cyclus rondom Leycester (1845 e.v.). De geschiedkundige achtergronden deed zij niet méér geweld aan dan voor de opbouw van haar ‘fiction’ strikt nodig was; dit was een niet helemaal onredelijke (maar niet altijd gevolgde) norm in die jaren van opbloeiende wetenschappelijke geschiedschrijving, en de methode voor grondig historisch onderzoek had zij goed geleerd tijdens haar (na enkele jaren verbroken) verloving met de briljante maar lichtzinnige Bakhuizen van den Brink. Zij ontwikkelde daarnaast een persoonlijke conceptie van de geschiedenis; zij zag deze opgebouwd uit een reeks tragische gebeurtenissen waarin een goddelijk ingrijpen zichtbaar was en de machten van het kwaad door het christelijk beginsel overwonnen werden. Ook in haar latere historische novellen en romans vinden we deze idee terug, o.a. in De Delftsche wonderdokter (1870-1871, 3 dln.) Na haar huwelijk (1851) met de kunstschilder Johannes Bosboom in Den Haag gevestigd bleef zij haar letterkundige arbeid voortzetten en, min of meer gedwongen door familieomstandigheden, verviel zij zelfs tot een bedenkelijke veelschrijverij, die voor geringere talenten funest zou zijn geweest. Met eigentijdse zowel als historische vertelkunst werkte zij mee aan almanakken en tijdschriften, en bij een omvangrijke produktie wist zij nog een redelijk niveau te handhaven. Haar bekendste eigentijdse roman werd Majoor Frans (1875); deze geschiedenis van een in al te grote vrijheid opgroeiend meisje is zeker geen militante emancipatieroman en heeft zelfs een conventionele happy ending, maar het toen actuele probleem van de vrouwelijke zelfstandige persoonlijkheid wordt er wel in gesteld. In het algemeen is het werk van mevrouw Bosboom-Toussaint doorleefd, knap en degelijk, psychologisch verantwoord, maar niet vlot leesbaar. Haar taalgebruik kan slordig zijn, haar uitwerking wijdlopig, haar tempo traag door uitweidingen en auteursopmerkingen. Het voor- | |
[pagina 84]
| |
[...]naamste van haar oeuvre werd aan het eind van haar leven in 25 delen bijeengebracht en daarna nog herdrukt, maar in onze eeuw nam de belangstelling bij de ‘common reader’ af. Toch is het tekenend dat zij bij haar overlijden zelfs door de toenmalige nieuwlichters met waardering herdacht werd in De Nieuwe Gids. | |
Keuze uit het overig werkEngelschen te Rome (1839, 2 dln.), Eene kroon voor Karel den Stouten (1842), Verspreide verhalen (1843), Ximènes, Alba, Orsini (1844), Negen novellen (1845), Mejonkvrouwe de Mauléon (1848), Het huis Honselaarsdijk in 1638 (1849, 2 dln.), De vrouwen van het Leycestersche tijdvak (1849-1850, 3 dln.), Eenige schetsen (1850), Moedervreugde en moederlijden (1851), De Alkmaarsche wees en eenige andere novellen (1854), Gideon Florensz. (1854-1855, 4 dln.), Historische novellen (1856), Graaf Pepoli (1860, 3 dln.), De verrassing van Hoey in 1595 (1866, 2 dln.), Romantische werken (1869-1883, 7 dln.), Langs een omweg (1878, 2 dln.). Het kasteel Westhoven op Walcheren in Zeeland (1882), Volledige romantische werken (1885-1888, 25 dln.), Verspreide novellen en geschriften (1912). | |
[pagina 85]
| |
Fragment van het manuscript van de historische roman Toen er te Honselaarsdijk nog een lusthuis was (1849) door A.L.G. Bosboom-Toussaint.
[vorige pagina] De l'Espine was verre van / te zijn hetgeen men ge- / woonlijk noemt een goed / mensch maar / de natuurlijke edelmoe- / digheid van zijn hart was ge- / troffen door de edele eenvoudig- / heid, waarmee Diederik zijn / leven had geveiligd te midden van / den heftigsten strijd, en hij / sprak nu, terwijl hij zijnen arm zacht- / kens losmaakte / Ik heb niet dan u te dan- / ken en vergeef gij veeleer mij, / en hij stak hem zijne / hand toe. / - neen ik heb ook schuld - / mijne rouwe halstarrig- / heid moest uw toorn wek- / ken - alleen gedoog nu mijn / rustig blijven - en gij zult / mij geregtvaardigd zien. / - Ik heb u niets toe te / staan, en niets te verbieden / bekende de l'Espine met / neergeslagen oogen, en met een / weinig schaamrood op het / voorhoofd - want hij voel- / |
|