't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
J. van Lennep. Litho: J.B. Clermans.
Na een vroege promotie in de rechten trouwde de tweeëntwintigjarige Van Lennep, een ‘jonge man met [...] blonde wuivende haren, wiens oogen het in levendigheid wonnen van de flikkerendste op hem gericht’ (Potgieter), zeer tegen de zin van de wederzijdse vaders met de tien jaar oudere vriendin van zijn stiefmoeder. Het huwelijk heeft bijna vijfenveertig jaar mogen duren. Maatschappelijk gezien was zijn leven even succesvol. Weliswaar beleefde ook Van Lennep zijn ‘zwarte tijd’ toen hij in Leiden hevig onder de bekoring kwam van de ideeën van Bilderdijk, en in dispuut met zijn medestudenten ten strijde trok ‘tegen alle liberalen en aristocraten’ om ‘à tort et à travers het beginsel van de legitimiteit en dat van de absolute regeringsvorm te verdedigen’. Maar de achttiende-eeuwse liberale familietraditie behaalde de overwinning en Van Lennep conformeerde zich snel, maakte een voorspoedige carrière als Rijks-advocaat (1829) en conservatief afgevaardigde in de Tweede Kamer (1853), en ontving tal van onderscheidingen en erelidmaatschappen. Slechts in zijn latere bemoeienissen met de uitgave van het werk van romantische revolutionaire geesten als De Schoolmeester (1859) en Multatuli (1860) is nog een spoor van de opstandige Van Lennep terug te vinden. Ook in letterkundig opzicht bleek hij een zondagskind. ‘Literair gesproken, erfelijk belast’ (Knuvelder) - Van Lennep stamde uit een aanzienlijk Amsterdams Patriciërsgeslacht waaruit zijn grootvader Cornelis en zijn vader David Jacob hem al in de schone letteren waren voorgegaan - was hij als kleine jongen spelenderwijs het literaire leven binnengewandeld:
[...] op het groote spoor
Van Vondel, want hij strekt toch voor
Een leider tot gedichten
Illustratie uit Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands tot nut van groot en klein (1854) door J. van Lennep.
| |
[pagina 81]
| |
een aantal historische romans dit genre in Nederland populair. In De pleegzoon (ontstaan 1827, verschenen 1833, 2 dln.), De Roos van Dekama (1836, 2 dln.) en Elizabeth Musch (1850-1851, 3 dln.) verwerkte hij geheel volgens zijn eigen opvattingen stof uit de vaderlandse geschiedenis van de middeleeuwen en de zeventiende eeuw. De romans genoten destijds grote populariteit en danken hun roem aan Van Lenneps grenzeloze fantasie, zijn vlotte verteltrant en de ingewikkelde en boeiende intrige. Met de Romantiek hebben zij slechts een aantal uiterlijke aspecten gemeen. Van Lennep, die veel meer dan romanticus in wezen een achttiende-eeuwer was, toont zich opzijn best in De lotgevallen van over de lidwoorden | |
[pagina 82]
| |
Handschrift van J. van Lennep.
Veel liever nog leer ik van buiten / Een Ministerieelen brief, / Of laat my in een kelder sluiten / Met een geschavotteerden trief / 'k Betaal nog liever schot en tinsen / Aan elken Vorst in 't Waereldrond, / Of rij met een' der Fransche prinsen / In een calèche à la Daumont / 'k Vaar liever (schoon 't licht al te dol waar') / Als schipper van het Leydsche veer / Ofschoon altijd de Spoorweg vol waar' / Met leege schuiten op en neer. / 'k Eet liever s avonds twintig bolders / Met nog een schotel rijstenbrij, / Of vraag in de Aemstelveensche polders / Concessie voor een Veenderij. / 'k Word liever nachtwacht, gortetelder / Of wel suppoost in 't gekkenhuis, / Commies op Vlieland of de Helder / Of wachter aan de Nessersluis / 'k Verlies nog liever al mijn kiezen / Of leg een pleister op mijn keel / Of laat my tot een lid verkiezen / Van 't Franekersche personeel, / Eer loop ik rond met vogelkooien, / Of met een juffrouw met een baard / Of geef ik les aan nijvre vlooien / In 't vechten met pistool en zwaard. / Ik maak veel eerder een rapport op / Dat iedereen juweelig vindt / Of vreet een heelen schotel gort op, / Of maak een ouwe vrouw met kind, /Ferdinand Huyck (1840, 2 dln), waarin hij met kennis van zaken een typische achttiende-eeuwer schildert. Onder invloed van het Franse Naturalisme schreef hij de schandaalverwekkende zedenroman in vijf delen De lotgevallen van Klaasje Zevenster (1865-1866), waarmee hij algemene geestdrift bij het lezend publiek verwekte en een hevige pennestrijd veroorzaakte bij zijn beoordelende collega's. Van Lennep eindigde zijn literaire carrière met een hommage aan zijn leider van het eerste uur: van 1855-1869 verscheen de door hem verzorgde en toegelichte prachtuitgave van de Werken van Vondel. | |
Keuze uit het overig werkDissertatio juridica inauguralis ad Valentiniani constitutionem de mendicantibus validis (1824), Academische idyllen (1826), Gedichten (1827), Zestal liederen, opgedragen aan de schutterijen in Noord-Nederland (1830), Het dorp aan de grenzen (1830), Het dorp over de grenzen (1831), De roem van twintig eeuwen (1831), Een Amsterdamsche winteravond in 1632 (1832), Saffo; zangspel (1834), De ijzeren spoorweg van Amsterdam naar Haarlem; lierzang (1837), Vondels droom (1838), Onze voorouders in verschillende tafereelen geschetst (1838-1844, 5 dln.), De E-legende (1841), De bouwkunst; leerdicht (1842), De voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland aan zijne kinderen verhaald (1845-1849, 4 dln.), Ruwaardes Gertruida (1846), Eduard van Gelre (1847- 2 dln.), Rembrandt van Rijn (1848), De twee amiralen (1849), Een droom van Californië; kluchtspel (1849), De val van Jerusalem; treurspel (1850, met A.J. de Bull), Eene schaking in de 17de eeuw (1850), De betooverde viool of Het bloemenoproer (1851), Gedichten, zoo oude als nieuwe (1851), Zeemansliedtjens (1852), Dramatische werken (1852-1854, 3 dln.), Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands (1854), Romantische werken (1856-1859, dl. 1-14; 1867-1872, dl. 15-23), Zeemans-woordeboek (1856), Vertellingen en tafereelen van vroeger en later tijd (1856), De stichting van Batavia (1858), De vrouwe van Waardenburg (1859), Een Amsterdamsche jongen of Het buskruitverraad in 1622 (1859), Poëtische werken (1859-1862, dl. 1-11; 1867-1872, dl. 12-13), Het leven van Mr. Cornelis van Lennep en Mr. David Jacob van Lennep (1861-1862, 4 dln.), De vermakelijke spraakkunst (1865), De uithangteekens (1867-1868, 2 dln., met J. ter Gouw), Een dichter aan de bank van leening (1867), Het boek der opschriften (1869, met J. ter Gouw), Een bloemlezing uit zijn werken (1923), Nederland in den goeden ouden tijd (1942). |
|