't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
J.J.A. Goeverneur. Foto: Godfried de Jong.
De Groningse schrijver J.J.A. Goeverneur was zich de beperktheid van zijn talent als oorspronkelijk dichter bewust. Dat blijkt niet alleen uit zijn herhaaldelijk gebruik van het pseudoniem Jan de Rijmer, maar ook uit de regels
'k Ben Dichter, naar de menschen meenen;
Ik voor mijzelf geloof dat nauw;
die hij wijselijk als motto aan zijn vijfhonderd dichtbedrukte bladzijden tellende Dichtwerken (1889, 2 dln. in een band) liet voorafgaan. De geschiedenis heeft dit in wezen romantisch-ironisch talent nooit van valse bescheidenheid beschuldigd. Goeverneur is bepaald niet als belangrijk oorspronkelijk dichter blijven voortleven, maar vooral als kuisend herschepper van Rodolphe Töppfers (1799-1846) Monsieur Cryptogame (1848) tot Reizen en Avonturen van Mijnheer Prikkebeen (1858), en in mindere mate als bewerker van enkele kindergedichtjes naar A.H. Hoffman von Fallersleben (1798-1874): ‘Toen onze Mop’ en ‘Al in een groen groen knollen knollenland’. Niettemin is er van het oorspronkelijke werk van deze Groningse literator die, hoewel doctorandus in de Klassieke Letteren, één van onze eerste broodschrijvers is geweest, als zodanig de halve wereldliteratuur (Andersen, Cervantes, Defoe, Swift), meestal ‘voor 't opkomend geslacht’, heeft naverteld en bijna veertig jaar De Huisvriend, gemengde lectuur voor burgers in stad en land heeft geredigeerd, ook nu nog wel wat het lezen waard. Enkele van zijn bijdragen aan de Groninger Studenten-Almanak, die hij in 1829 mede had opgericht, behoren nog steeds tot het genietbaarste ‘light verse’ van de vorige eeuw, zoals ‘Jan de Rijmer aan de Redactie van den Groninger Studenten-Almanak’, waarin P.G. Witsen Geysbeeks Rijmwoordenboek (1829) belachelijk wordt gemaakt:
Thans gaat het rijmen
Afgedrieduivekaters snel,
Verzen te lijmen
Is kinderspel.
J.J.A. Goeverneur bewerkte ‘Monsieur Cryptogame’ (1846) van Rudolf Töpffer tot ‘Prikkebeen’ (1858).
| |
[pagina 79]
| |
Handschrift van De Keesiade, samengesteld uit regels van allerlei dichters uit vele talen. J.J.A. Goeverneur schreef het uit het hoofd toen hij als student in arrest zat. Het werd pas gedrukt in 1878.
[p.6] Hy slaat het oog omhoog en schynt om hulp te smeken; / Hy zucht (Helmers) / ‘De onschuld wordt door God bewaard!’ (Spandaw) / Helaas, 't was al vergeefs. (Feith) / Sic tota abit hora; (Horatius) / Men spoedt ten deure uit (Feith) / En laat professor bleek van spyt. (Körner) // Men raasde een heele week. De twist, het misverstand / en misvertrouwen wies. (Vondel) / Il 's enrage (Racine) / en barstte eindlyk los: (Bilderdyk) / ‘Wie zal 't dragen? Wie zal 't dulden (Tollens) / Maar holla, 'k zal je krygen, / Jou leelyk Aapenbroed, kanailje, hellebroed, / Potlikkers... / Zoo waar me moer (Langendyk) Schelmgezucht, (Burger) / Kroaten, hintern Banken, / Spitsboeven, 'k zal my wreken!’ (Aniello) / [een regel in het Griekse alfabet] (Homerus) / En treedt met deftigheid de breede trappen af, / En elke voetstap dreunt. (Immerzeel) / Zie hoe zyne oogen branden en flonkeren! (Nierstrasz) / ‘Mynheeren,’ zegt de guit, / ‘De cursus van dit jaar is uit; (Körner v. Tollens) / On 's'est moqué de moi, (Beranger) / Neen, dat verdraag ik niet, ik vorder / eerherstelling, (Warnsinck) / Zoo staat de zaak by my en daarop ga / ik aan. (Cats) /al te huisbakken almanakpoëzie van zijn tijd onderuit te halen, kan Goeverneur - als student een ‘vroolijke pretmaker’ - worden beschouwd als een voorloper van Braga, het literair-satirisch ‘tijdschrift heel in rijm’ dat van 1842-1844 de vaderlandse Zangberg teisterde en waaraan vooral de namen van A. Winkler Prins, de latere encyclopedist (1817-1908) en van J.J.L. ten Kate, de latere dominee-dichter, zijn verbonden. Als gevestigd literator schreef Goeverneur overigens zelf in overvloedige mate het soort poëzie dat hij als student gewraakt had. Hij kon toen worden beschouwd als de officieuze Groningse stadsdichter. Zijn gedichten waarin het wel en wee van ‘Gruno's gouw’ worden bezongen, zijn, met de vele verzen waarin deze levenslange vrijgezel zijn mopperig commentaar geeft op zaken als damesmode en vrijen, alleen nog uit cultuurhistorisch oogpunt enigszins interessant. Maar van de gedichten die hij, geïnspireerd door zijn deelname als Gronings Vrijwillig Jager aan de Tiendaagse Veldtocht (1831) schreef, niet zelden heet van de naald zoals in het ‘Bivouac bij Bautersem’, is het puntdichtje ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Hendrik Conscience (1812-1883), de man die zijn Vlaamse volk lezen leerde, klassiek geworden:
Conscience! In een en dertig, had
Ik u toen voor den kop geschoten,
Wat was er dan in Brussels stad
Dit jaar veel minder bier gevloten.
Dat zelfde geldt voor enkele van zijn vaak verfrissende kindergedichtjes, zoals ‘Het roodborstje pikt aan 't venster, tin! tin!’ en ‘Een jongeheertje ging uit jagen op een mooien dag’, een bewerking overigens van het volkslied ‘Ein Jäger aus Kurpaltz’. Als dichter voor 't jonge volkje vormt ‘oom Jan’ een belangrijke schakel tussen de moralistischer Hieronymus van Alphen en de nationalistischer J.P. Heije. Van het uitgebreid oeuvre - meer dan honderdtachtig titels - van deze bescheiden en beminnelijke broodschrijver, die eens een bewonderaarster had aangeraden zijn ‘photographisch portret’ maar niet te dicht bij de ‘hoogvermaarde dichterskoppen’ van Nicolaas Beets en P.A. de Génestet te zetten, is er toch nog wel iets dat hem heeft overleefd. | |
Keuze uit het overig werkGedichten en rijmen (1836), Oom Willem en zijn buurkindertjes (1845), Nieuwe fabelen en versjes voor kinderen (1849), Verstrooide rijmen (1850), Jongenspret (1851), Meisjesvreugde (1851), Dames- en heerenportretten (1856), Wijs en dwaas; uit de nalatenschap van wijlen Jan de Rijmer (1860), Een cent in 't zakje (1868), Kinderschat (1869), Overal heen! (1870), Vijftig kinderspelen (1870), De heele wereld rond! (1873), Gezamenlijke gedichten en rijmen (1874), De kleine Wilhelmine (1877), Nieuwe vertellingen (1877), Uit het kinderleven (1877), De Keesiade; een heldendicht door verschillende dichters (1878), Kleine vertellingen (1883), Bloempjes aan den weg (1887), Vertelselboek (1909, bloemlezing). |
|