't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
J.J. Cremer. Foto: P. van Santen.
Hoewel Jacob Jan Cremer niet uit de Betuwe maar uit een gegoede familie in Arnhem stamde en zich later definitief in Den Haag vestigde, berust zijn bekendheid op de Betuwse en Overbetuwse dorpsvertellingen, idyllische novellen met een lach en een traan in de trant van Fritz Reuter (1810-1874) en Berthold Auerbach (1812-1882). Ze spelen zich af onder brave, eenvoudige, sterk geïdealiseerde mensen die een wat overtrokken dialect spreken. In dit genre toonde hij zich een weliswaar oppervlakkig maar bijzonder boeiend verteller, zodat zijn werk in hoge mate aantrekkelijk was voor lezers en uitgevers. In het Haagse genootschap Oefening Kweekt Kennis en elders in het land droeg hij zijn werk met een opmerkelijk acteurtalent voor; de verhalen met de realistisch aandoende dialogen, de opgeroepen sentimenten en nagejaagde effecten waren daarop berekend, en hij trad steeds op voor uitverkochte zalen. Hierdoor kon hij een van onze eerste beroepsliteratoren worden. Zijn vriend en levensbeschrijver Arnold Ising getuigt daaromtrent: ‘Hij is de eerste letterkundige in Nederland geweest, die, nadat het gebleken was, hoe het publiek èn zijne voordrachten èn zijne gedrukte werken op prijs stelde, zijn wettig aandeel eischte van de daaraan verbonden geldelijke voordeelen. Zijn vader, een origineel man, hield hem voor, dat, terwijl bekende artisten, die als zangers, viool- of pianospelers optraden, rijkelijk beloond werden, hij zelf als voordrager ook zijn loon waard was. En daar het lezen in volle, warme zalen hem afmatte, besloot hij om, wanneer hij het niet voor het een of ander weldadig doel deed, er althans zijn gezin meer welvaart door te verschaffen.’ Voorts vernemen we dat Cremer van mening was, dat de schrijver een billijk aandeel toekwam in de winst van de uitgevers; hij stelde daarom hoge eisen en liet scherpe contracten opmaken. Cremer was aanvankelijk voor schilder opgeleid en hij bleef deze kunst
J.J. Cremer was van oorsprong schilder. Hij is altijd blijven tekenen en schilderen. De figuur heeft een papier in de hand met het woord ‘Oefening’, wellicht een verwijzing naar het Haags Genootschap ‘Oefening kweekt kennis’, waar Cremer lid van was.
| |
[pagina 64]
| |
J.J. Cremer hield met een opmerkelijk acteertalent vele voordrachten overal in het land. Met deze brief aan prof. Th. Jorissen van 4 september 1870 accepteert hij een uitnodiging voor een optreden in Doesburg.
Hooggeachte Heer! / Gisteravond ben ik van een zomer- / uitstap in den Haag teruggekomen, en haast / mij nu Uw zeer vriendelijke letteren te be- / antwoorden. // De kennismaking met het Doesborghsche / publiek is mij zóo best bevallen dat / ik die zeergaarne wil vernieuwen. // Voor zooveel ik op dit moment kan / nagaan, bestaat er bij mij tegen ‘de laatste / helft van October’ geen bezwaar. Wat dunkt / U indien ik provisioneel aanteekende: // ‘Doesborgh lezen. dinsdag 25 Octr’? // Uw recht vriendelijk aanbod om van Uw / gastvrijheid gebruik te maken, zou ik zeer / gaarne aannemen, doch weet niet in hoe- / verre of de familie Doyer, die mij in /met enig succes beoefenen (voor natuur en landschap had hij veel oog), maar als ‘schilder met de pen’ werd hij beroemd. Hij was zijn schrijversloopbaan begonnen met de mislukte historische roman De lelie van 's-Gravenhage (1851); toen daarop in de Geldersche Volksalmanak van 1853 zijn dorpsverhaal (over een vondelinge) ‘Wiege-Mie’ verscheen, bleek waar zijn talent lag. Het werd opgenomen in de Betuwsche novellen (1856, 2 dln.), een uitgave die veel herdrukken beleefde, evenals de door tijdgenoten nog hoger aangeslagen Overbetuwsche novellen (1870-1872, 2 dln.). Zijn romans, hoewel ook herdrukt en dus gelezen, waren minder geslaagd maar getuigen van zijn sterk sociaal gevoel; in dit opzicht werd hij met de overigens veel grotere Dickens vergeleken. Zo stelde hij in Anna Rooze (1868, 3 dln.) willekeurige rechtstoestanden, en in Hanna de freule (1873) de toenmalige misstanden in de fabrieken aan de kaak. Het bekendst werd in dit verband de in 1863 geschreven novelle Fabriekskinderen, die in een felle aanklacht eindigde en naast de sentimenten ook de gewetens wakker riep. Van Houtens bekende wet op de kinderarbeid is van deze novelle, die gevolgd werd door een persoonlij- | |
[pagina 65]
| |
‘Edele dorpelingen! Jongelui! Toen Zijne Majesteit onze geëerbiedigde Koning mij tot burgemeester van uwe gemeente benoemd had, toen - ofschoon ik het zelf gewenscht had - toen bekroop mij allengs toch de vrees, dat ik mij - en vooral met mijn geliefde, die zich door den teedersten band aan mij verbinden wilde, in uwen kring niet te huis zou gevoelen, omdat... omdat...’ke benadering van de regering door Cremer, het resultaat geweest. In dit opzicht heeft hij meer succes gehad dan Multatuli! Door dit alles en door zijn vele contacten met Haagse en andere letterkundige kringen werd hij in zijn dagen een vooraanstaande figuur, hoewel de kritiek (Busken Huet) nogal wat had af te dingen op zijn werk. Inderdaad vinden we daarin veel effectbejag en tegenstellingen in zwart-wit, waar zijn onmiskenbaar verteltalent tegenoverstaat. | |
Keuze uit het overig werkEen winternacht (1854), Daniël Sils (1856, 2 dln.), De vriend van den huize en andere verhalen en gedichten (1857), Een reisgezelschap (1858, 2 dln.), Arme Samuel (1860), Portretten (1860), Uit het leven (1862), Een Betuwsch klaverblad (1863), Distels in 't weiland; Over-Betuwsche vertellingen (1865), Kruuzemuntje en andere vertellingen (1870), Dokter Helmond en zijne vrouw (1870, 2 dln.), Emma Berthold (1870), Bella Roel (1871), De oorlog een noodzakelijk kwaad? (1871), Novellen en vertellingen (1873, 3 dln.), Boer en edelman (1874), Gedichtjes (1874), Tooneelspelers (1876, 3 dln.), Romantische werken (1877-1881, 14 dln.). |
|