't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Hieronymus van Alphen. Staalgravure door J.B. Tetar van Elven.
Hieronymus van Alphen - het is bijna een merknaam geworden voor een bepaald soort didactische kinderversjes. Braafheid, bedachtzaamheid en vooral werklust scoren hoog in deze leerschool:
Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen,
En waarom zou mij dan het leeren verveelen?
Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken,
't Is wijsheid, 't zijn deugden, naar welken ik haak.
De man die deze regels schreef was geen verzuurd schoolmeester. Het bijbehorende opschrift luidt: Het vrolijk leeren. Dat is tegelijk het programma van de pedagogische Verlichting waar Van Alphen in Nederland de blijde heraut van was. In 1778 verraste hij het vaderlandse publiek met zijn eerste Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen. Het succes was meteen overweldigend, zodanig zelfs dat die kindergedichten al het overige werk van Van Alphen in de schaduw hebben gesteld. Bij elkaar vormen de zes-en-zestig kinderdichtjes, in drie stukjes gepubliceerd, maar een dun boekje van honderdvier bladzijden. Echter juist die beknoptheid hielp om alles in het geheugen te prenten. De concrete, uit het leven van de (gegoede) burgerij gegrepen tafereeltjes, veraanschouwelijkten elke les. En de afzonderlijk uitgegeven plaatjes - bij elk versje één - deden de rest. Van Alphens pedagogie mocht dan in de negentiende eeuw door De Génestet als onkinderlijk zijn bestempeld, ze was in elk geval niet kinderachtig. Deze dichter nam zijn jeugdige lezers serieus. Binnen het geheel van Van Alphens literaire activiteiten vormden zijn kinderdichten overigens maar een gelukkig intermezzo. Hij debuteerde in 1771 samen met zijn vriend Pieter Leonard van de Kasteele als dichter van een bundel Proeve van stigtelijke mengel-poëzij. En hij eindigde zijn literaire loopbaan ook met een reeks godsdienstige gezangen en
Hieronymus van Alphen, vermoedelijk aan zijn vriend W. 't Hoen, 's-Gravenhage, 4 januari 1799.
Waarde Hr en vriend! Tot antwoord op uwe vrage, in de voor ons aangename / letteren van Mevrouw, aan my gedaan, dient, dat ik voor mij niet zien kan / dat de amptgelden of amtobligaties onder de geïn[de] pretensies kunnen gere / kend worden; ik heb er ook nog iemand na gevraagd; en die meende ook dat / het zeer klaar was, van neen. Het spyt mij ik u geen favorabel advies kan / geven; want zulke huismiddelen zouden nog wat kunnen soulageeren./ Wy zyn allen in ons huis zeer verkouden; en de koude treft ons daarom te meer, / daar wij ons of niet veel, of geheel niet aan de openlugt durven exponeeren./Maar nog meer treft ons de ziekte van onzen oudsten zoon: die toeneemt, / en naar het gevoelen van Groen, zeer weinig hoop tot herstelling overlaat. / Er is in dit geval zo met opzigt tot de zaak als met opzigt tot de bykomende / omstandigheden zo veel aandoenlyks en treffens, dat myne ziel er zeer veel / onder begint te lyden. Hij stelt het zig zo erg niet voor, maar meent (immers / zo meen ik doorgaands uit zyne woorden en daden te moeten besluiten) dat als / hy het nadeelige saisoen eens door is, hy met meer vrugt zal kunnen medi / cineeren: maar ook is er naar Groens opinie, veel vrees, dat hy het goede / saisoen niet bereiken zal, maar door de nadeelige gevolgen der koude voor hem, reeds / voor dien tijd zoude kunnen afgesneden worden. Mijn hart bloedt over den verwel / kenden jongeling, die met zo veel talenten voorzien, nu, naar ons inzien, op den weg / was, om verder ontwikkeld te worden: en met opzigt tot welken de Heere my / ook naa donkerheid, eenig licht had doen opgaan. Myn hart roept tot God / die hem zelfs tegen menschelyke verwagting zoude kunnen redden: maar ik heb / niets te eisschen, en moet zwygend en nederbukkend afwagten, wat Gods raad / over hem en mij besloten heeft. Zag ik hem aan de hand des gezegenden ver / lossers de eeuwigheid te gemoet gaan, dan was alles nog te verzetten -/ maar dit beklemt mij boven alles - De Heere God verblyde ons door zyne / grote magt en oneindige barmhartigheid. [...] | |
[pagina 19]
| |
Illustraties uit Kleine Gedigten voor Kinderen (1778-1782) door Hieronymus van Alphen. Gravures door Jan Punt naar tekeningen, 1787, van J. Buijs.
beschouwingen. Want Van Alphen wilde zich bovenal dienstbaar maken aan het evangelisch christendom. Toen hij als gevolg van de Bataafse Revolutie de Hervormde Kerk bedreigd waande, ontwikkelde hij zich steeds meer tot een bestrijder van de Verlichting, voor zover die de mens centraal stelde. Daardoor werd hij, naast Bilderdijk (maar zonder diens profetische allure), een voorloper van het negentiende-eeuwse Réveil. Zelf noemde hij zich het liefst een Christen Wijsgeer, daarmee de door hem verdedigde eenheid van geloof en denken onderstrepend. Het wonderlijke is dat een voorzichtig, ja behoudlievend man als Van Alphen toch op vitale punten pionierswerk heeft geleverd. Als bevindelijk dichter introduceerde hij hier nieuwe versvormen. Zijn kindergedichten waren eveneens voor onze literatuur een noviteit. Bovendien stond hij met zijn naar F.J. Riedel bewerkte Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen (1778-1780) aan de basis van de nieuwe esthetiek. De ledigheid
Nimmer moet ik ledig wezen;
Alles doen met lust en vlijt.
Bidden, leeren, schrijven, lezen,
Spelen, werken heeft zijn tijd.
Moeder-lief kan 't ook niet velen,
Dat de tijd verwaarloosd wordt:
Lui zijn, zegt ze, is tijd te stelen,
En ons leven is zoo kort!
Uit Kleine Gedigten voor Kinderen (1778-1782) door Hieronymus van Alphen.
| |
Keuze uit het overig werkDissertatio juridico-moralis de eo (1767), Eenige Leerstukken van den Protestantschen Godsdienst (1775), Gedigten en Overdenkingen (1777), Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen (1778), Nederlandsche Gezangen (1779), Tweede Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen (1782), Digtkundige Verhandelingen (1782), Stigtelijke Mengelpoëzij (1782, verzameleditie), Mengelingen, in Proze en Poëzy (1783), De Gronden mijner Geloofs-Belijdenis, opengelegd voor mijne Kinderen (1786), Kleine Gedigten voor Kinderen (1787), De waare Volksverlichting, met opzigt tot Godsdienst en Staatkunde (1793), Kleine Bijdragen, tot Bevordering van Wetenschap en Deugd (1796), De Rechten der Gereformeerde Gemeenten en Derzelver Leeraars (1796), De Christelijke Spectator; in twaalf Vertoogen (1799), Ter Gedagtenis (1800), Predikt het Evangelium allen Creaturen! (1801), Proeve van Liederen en Gezangen voor den Openbaaren Godsdienst (1801-1802, 2 dln.), Nagelatene Schriften (1813), Dichtwerken van Mr. Hieronymus van Alphen (1838-1839, 3 dln.), Anthologie uit de Gedichten (1855), Bloemlezing uit de Gedichten en het Proza (1920), Bloemlezing uit het werk (1967). |
|