25 Ode aan Hofwijk
Constantijn Huygens (1596-1687) kreeg een zeer veelzijdige renaissance-opvoeding en -scholing, die onder meer klassieke en moderne talen (waaronder Spaans en Italiaans), muziek, wiskunde, tekenen, toneelspelen, exerceren, dansen, en sporten zoals zwemmen, schermen, schaatsen en paardrijden omvatte. Korte tijd studeerde hij rechten in Leiden, waarna hij zijn ambtelijke loopbaan begon: gezantschapsreizen naar Londen en Venetië, waar hij tal van prominenten ontmoette. In 1625 werd hij secretaris van Frederik Hendrik. Hij behield dat ambt, toen achtereenvolgens Willem II en Willem III stadhouder werden. Het secretarisschap was een belangrijke functie, enigszins te vergelijken met onze minister van binnen- of buitenlandse zaken. Het bracht onder andere met zich mee dat Huygens vaak, soms gedurende lange periodes, op reis was. Maar Steeds sprak hij in zijn literaire werk zijn vreugde uit over het terugzien van Den Haag en Hofwijk. Met name Hofwijk bood hem rust na drukke werkzaamheden.
Rust op Hofwijck
1[regelnummer]
Op Hofwijck slaep ick maer; en droom van alle dingen.
Op Hoofsch' en Haegsche naer; die weet ick te verdringen
Met all wat Hofwijcksch is, en Tongh, Oogh, Neus of Oor
Vermaeck bestellen kan: Ick smaeck, ick rieck, ick hoor,
5[regelnummer]
Ick sie met d'oogen op, als menschen doen die waken;
Maer 't gaet gelijck men slaept, en allerhande saken
Sijn hert ontmoeten laet by sorgeloos gevall.
Dry halve dagen duert dat slapen, en dat 's all.
Van daer beginn ick my te manen door mijn selven,
10[regelnummer]
Dat my te passen staer op 't woelend' uer van elven,
En waken heel de weeck in d'ongerustigheit
Van allemans gequell om alle mans bescheid,
In stormen van geschill, in arger' soele winden,
Die Vyanden ter sluyp aentasten, en wel Vrinden,
15[regelnummer]
Met hoon en achterklapp, wel Broeder, wel verwant,
En sparen rappigste noch suyverste van 't Land;
In overydelheit van snappende Saletten,
In 't eewigh-roerende van wielen sonder wetten,
Voorhoutsche Molens van den kostelicken snoff,
20[regelnummer]
Diem' altijd draeyen siet en malen niet als stoff.
Beminde Saterdagh, zijt ghy noch verr' van komen?
Spoedt toch, en helpt my weer aen Hofwijcks soeter droomen:
Kom, paerden in de Koets, 'k voel dat ick u genaeck,
En, Haegh, goe nacht; ick geew; maer van Hofwijcksche vaeck.