Haarlems Dagblad, welke nog steeds als ondertitel de naam van Casteleyns blad draagt.
Een van de onderwerpen waaraan de Oprechte Haerlemsche Courant aandacht besteedde, waren de verrichtingen van de Nederlandse vlootvoogd Michiel Adriaansz. de Ruyter (1607-1676). Dat gebeurde in de vorm van feitelijke gegevens; beschouwingen in een krant kwamen toen nog niet voor. De verslagen over de tochten en zeeslagen van De Ruyter in de krant zijn betrouwbaar: ze stemmen overeen met wat de biografie van onze zeeheld van de hand van Geeraerdt Brandt (1626-1685) daarover meedeelt.
In 1664 ging De Ruyter op expeditie tegen de Algerijnen op de Middellandse Zee. Deze expeditie zou uiteindelijk vijftien maanden duren. Tijdens zijn verblijf aldaar verkeerde hij vrij vriendschappelijk met de Engelse vlootbevelhebber John Lawson, wanneer hij deze ontmoette. In opdracht van de Staten moest De Ruyter echter op zeker moment de Engelsen uit Guinee gaan verjagen, omdat zij daar de bezittingen van de West-Indische Compagnie plunderden. Het lukte De Ruyter om de Middellandse Zee te verlaten, zonder dat Lawson dat in de gaten kreeg.
Over de drie fragmenten die hier gegeven worden, valt het volgende te zeggen. Het eerste is afkomstig uit de aankondiging door Abraham Casteleyn van het verschijnen van een wekelijkse courant te Haarlem uit januari 1656. Dan volgt een stukje uit het dagboek van De Ruyter dat betrekking heeft op zijn tocht uit 1664. Het derde fragment tenslotte, is een Londense correspondentie aan de Haarlemse krant waaruit blijkt dat De Ruyter de Engelsen al uit Guinee verjaagd had, toen Lawson nietsvermoedend in zijn vaderland terugkeerde. Daar kreeg men toen pas in de gaten wat er gebeurd was.
1Sr.
2De uytnemende fabuleusheydt der Tydingen, die hedendaeghs ons 3 de Beweginghe der woelende Werelt berichten, heeft my ghedronghen 4 voor eenighe Lief-hebbers en voor mijn selfs, op mijn ey gen 5 Kosten vande voornaemste Plaetsen van Europa bysonder Nouvelles 6 te laten komen; 't welck sonder moeyten en Kosten niet en is 7 gheschiet: Dese Sr. Jan van Hilten zalig: by my siende, heeft 8 my ghebeden hem Weeckelijck daermede, ofte met iets daer uyt 9 te willen dienen, dat ick somwijle ghedaen hebbe, waerdoor 10 gekomen is, dat de zijne beter als d' andere zijn gheweest; 11 Maer na dat Sr. van Hilten overleden was, heb ick raetsaemer 12 gheoordeelt, om geen Slaef van een ander te blyven, hoewel my 13 d' andere Courantiers aensochten, voor mijn selfs te doen 14 drucken, te meer alsoo ick nieuwe ghelegentheydt tot verscheyde 15 fraeye Nouvelles hebbe ontfanghen,
16Den 25 dato op donderdach