16 Astronomie
De in Friesland geboren predikant Balthasar Bekker (1634-1698) voerde een felle strijd tegen het bijgeloof. Het werk van Descartes en de studie van de natuurwetenschappen hadden hem ertoe gebracht alleen dat te aanvaarden wat hij redelijk verantwoorden kon. In zijn De betoverde weereld, waarvan de eerste twee delen in 1691 en de laatste twee delen in 1693 in Amsterdam verschenen, richtte hij zich tegen diverse vormen van bijgeloof, toverij en hekserij. Hij baseerde zich daarbij met behulp van strikt logische redeneringen op zijn bijbelinterpretaties en eigen ervaringen. De invloed van dit werk, ook in vertaling, was groot. Er verschenen 177 geschriften tegen Bekker. Hij werd afgezet als predikant en uitgesloten van het Avondmaal.
1Men heeft Aristoteles niet te geloven / die sonder bewijs geleerd 2 heeft / dat de Hemelen van beter stoffe waren dan de Aarde: 3 en 't hebben alle d'ouden aan desen steen gestoten / wanende 4 dat al wat hemelsch is volmaakter zy dan 't gene aardsch is. 5 Wat dede hen sulx geloven? Dat de mensche na hy niet en 6 vind / dat soekt hy om verre: siende dichte by so veel veranderlijks 7 en onvolmaakter dingen op der Aerde; so denkt hy dat de 8 volmaaktheid / die hem hier ontbreekt / in den Hemel is / dien 9 hy om de verdte so naauw niet beschouwen kan. 't Is mede door de 10 swakheid van het menschelijk begrijp / datmen 't gebrek des eenen 11 schepsels door het ander soekt te vullen; en also volmaakter 12 nature versint / om de gene die so volmaakt niet is te helpen. 13 Dies is het den menschen gereeder geweest den Hemel de voogdy der 14 Aarde toe te schrijven / dan den Schepper van die beiden. D'oude 15 Grieksche en Latijnsche dichters hebben dus den Hemel tot den eersten 16 God gemaakt; en de Natuurkundigen selve gemeind / dat de Lichten aan 17 den Hemel in der menschen handelingen op der Aarde werksaam zijn.
18Maar sy sien den Hemel als een schoon verwelfsel aan / en d'Aarde als 19 een vlak / dat rondom daar van besloten is. Doch dat en is 20 waarlik niet dan blotelik in ons gesicht. Want d' Aarde is niet 21 platt / maar rond: en wat den Hemel is / dat en weetmen niet; 22 schoon die van den gemeenen trant stoutelik beweeren willen / 23 dat den Hemel rond is. Insgelijx is dat nu by sekere ondervindinge 24 bekend / dat de hemelsche lichamen also wel als d'aardsche der