Onderwerp van het spel is de rivaliteit tussen de vrienden Rodderick en Alphonsus, die beiden verliefd zijn op hetzelfde meisje: Elisabeth.
In onderstaand fragment dwaalt Elisabeth door de ‘bogaert’ en horen we haar in een alleenspraak haar liefde voor Rodderick verklaren. Meteen daarop volgt Roddericks reactie die vanachter de struiken blijkt te hebben meegeluisterd.
1[regelnummer]
Hoe macher swaerder pack ter werelt zijn te dragen,
Als heymelijcke Min, en niet te mogen klagen?
Ach! wat een harden Wet stelt ons de wreede schaemt,
Waer door 't versoecken ons in 't minste niet betaemt,
5[regelnummer]
U streng heyloos Gebodt, ghy dwingt de swacke Vrouwen,
Dat sy haer hooghste lust gheblindthockt moeten houwen.
De sorge voor mijn eer, die voor de schande vreest,
Heel stribb'ligh wederstreeft, de Min, die in mijn geest
Soo vinnigh brandt en blaeckt op Rodd'rick d'uytverkooren:
10[regelnummer]
Die van 't vermaert geslacht des Keysers is gebooren,
Van 't huys van Arragon, de naesten aen de Stoel.
Hoe ick de Min meer deck, hoe ickse meer gevoel.
O wond're brant, ghy brand' staagh, sonder te verteeren:
Het hert ghy gloeyend' stoockt, en sengt niet eens de kleeren.
15[regelnummer]
Ach Edel Rod'rick! ach! ick smoor de vlam met smert,
Merckt op mijn voorhooft maer, die 'tboeck is van mijn hert,
En op mijn ooghjens die my deden gantsch verlieven:
Op u, die al mijn liefd' u lieff'lijck overbrieven
Al soeck ick nu met vlijt te dooven uyt mijn lust,
20[regelnummer]
Dit Vuyr, mijn Min en sal niet werden uytgeblust:
Offschoon gewoont en eer verbieden my te schryven,
Ghy zijt mijn Lieffste, en ghy sultse eeuwigh blyven.
Ick ga naar huys, 't is tijt, wel an mijn voetjes stapt,
Eer yemant my alleen hier in dit groen betrapt.
Rodderick van achter ‘t groen, seydt dit volgend’:
Ay my, ick sterf van vreught, ick kan my niet bedaren,
Ick sorgh dat my mijn Ziel van blijdtschap sal ontvaren.
Wat is 't, of men de Min met moeyten nauw bewaert,
Haer klaerheydt metter tijdt hem selven openbaert.
30[regelnummer]
Mijn Lief, mijn Licht, mijn Son, die socht haer Min te decken,
En komt my opentlijck haer reyne jonst vertrecken.
O wenschelijckste vreught! O onverwacht geluck:
O soete weder-loon van mijn geleden druck.
O triumphante Min: O Heerschap van mijn sinnen:
35[regelnummer]
Ick socht, maer ick en mocht u groot gewelt verwinnen.
Maer na dat ghy met my sprongt omme soo ghy wout,
Versoet ghy nu mijn smert wel hondert duysentfout.
| |