Zevende Lid.
26Dat wy niet konnen twijffelen zonder wezentlijk te zijn, en dat dit 27 d'eerste zekere kennis is, die men verkrijgen kan.
28Terwijl wy dus al 't geen, daar af wy twijffelen, en dat wy ook 29 verdichten valsch te zijn, verwerpen, zo onderstellen wy lichtelijk dat 30 'er geen God, geen hemel, en geen aarde is, en dat wy geen lighaam 31 hebben: maar wy zouden dus niet konnen onderstellen dat wy niet zijn, 32 terwijl wy van de waarheit van alle deze dingen twijffelen. Want wy 33 hebben zo grote tegenstrijdigheit in te bevatten dat het geen, 34 't welk denkt, in de zelve tijt, daar in het denkt, niet wezentlijk 35 is, dat wy, niet tegenstaande alle d'ongerijmtste onderstellingen, 36 ons niet zouden konnen beletten van te geloven dat dit besluit, 37 Ik denk, ik ben dan, waar is, en by gevolg 't eerste en zekerste, 38 dat voor de geen verschijnt, die zijn denkingen in ordening beleid.