De kweekeling van den invalide. Een verhaal uit de oorlogsjaren 1809-1813
(ca. 1850-1860)–Philipp Körber– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
varendheid had hij echter een nieuw leger van driemaal honderd duizend man geheven, gewapend, geoefend en naar Duitschland gevoerd. Dit ongelukkige land was zijne speelzaal - zoo beschouwde hij het. Hier speelde hij zijn lievelingspel, het krijgsspel, waarbij met kanonkogels geworpen wordt, waarbij de zwaarden levens afmaaijen en het strijdgedruisch ten hemel dringt. In die oogenblikken schoten zijne oogen vuur. Daar stond hij op eene hoogte of andere verhevene plaats, zag het krijgsgewoel, bestuurde de ontelbare scharen en dreef dezelve vol ongeduld op de gelederen zijner vijanden in. Maar het bloed, hetwelk vergoten werd, de duizenden, welke met verscheurde leden het slagveld bedekten, hierop lette hij niet! Thans had hij tegenover zich een overwinnend leger, het Russische, en nog twee andere legers, met geestdrift bezield, het Pruissische en Oostenrijksche leger. Europa had gezworen, hem te bannen, maar hij wilde zich niet laten bannen en streed met de oude woede om de overweldigde bezittingen, maar niet meer met het oude geluk. Nog eenmaal greep hij snel als eene bliksemstraal, nu eens het hoofdleger aan, hetwelk hij bij Dresden eene zware wonde toebragt, en vervolgens den dapperen vorst blucher, welke van uit het noorden zijne troepen meer en meer naar het zuiden voortschoof. Maar de verbondene legers volgden hem digt op den voet. Toen vielen er vele veldslagen voor, waar in Duitschers en Russen grooten roem behaal- | |
[pagina 157]
| |
den. Aan de Katzbach bij Dennewitz, Nollendorf, Kulen en op andere plaatsen werd hardnekkig gestreden, en de Franschen leden bittere verliezen. Eindelijk bleef napoleon slechts de terugtogt naar Leipzig over. Hier, in de vlakte, waar sedert eeuwen reeds zoo vele veldslagen waren geleverd geworden, dacht hij zijne vijanden nog eens allen te verzamelen en als de verpletterende bliksem hen, den een na den ander, te treffen en, zoo mogelijk, te vernielen, en hier vielen van den 16 tot den 19 October 1813 die veldslagen voor, welke men gezamelijk met den enkelen naam van slag bij Leipzig aanduidt, en welke alle toekomende geslachten tot bewondering en dankbaarheid verpligten jegens die dappere mannen, welke op deze dagen gestreden, hun bloed gestort of hun leven opgeofferd hebben. Wij zullen thans ons verhaal weder vervolgen. Alois en wanka waren in de eerste dagen van September weder bij de hunnen terug gekomen, en droegen thans het geweer. In het begin van October waren zij volkomen geoefend, en de belooning voor hunne getrouwheid, hunnen ijver en hunne vorderingen, bestond in hunne benoeming tot den rang van onder-officier. Door deze bevordering werden zij echter van elkander gescheiden. Alois kwam als onder-officier bij een batailjon jagers; wanka daarentegen bleef bij hetzelfde regiment, waarbij hij als tamboer gediend had. De beide, door geluk en ongeluk bevriende jongelingen, zagen elkander van nu | |
[pagina 158]
| |
af aan niet meer, daar hun pligt hen mijlen ver van elkander verwijderd hield, Eerst lang na den slag bij Leipzig hadden zij het genoegen, elkander weder te ontmoeten, maar onder zeer veranderde omstandigheden. Eer het leger door het Ertsgebergte naar Leipzig voortdrong, had alois aan zijn getrouwen pleegvader bredow een paar brieven geschreven, welke een getrouw verhaal behelsden van hetgeen hem sedert zijn vertrek van Lintz overgekomen was. Alois verwierf zich bij zijn batailjon door zijne voorkomendheid en vriendelijkheid, door zijnen dienstijver, in het kort door zijn geheel gedrag zoowel de genegenheid der officieren als de vriendschap zijner kameraden. Zijn batailjon marscheerde aan de spits der overige troepen, welke zich naar de vlakten bij Leipzig begaven. Op den 13 October kwamen de jagers in de nabijheid dier stad, naauwelijks drie uren van dezelve verwijderd. Het dorp voor hen was door Franschen bezet, met welke de Oostenrijksche jagers dadelijk handgemeen raakten. De Franschen waren reeds tot wijken gebrngt, toen zich plotseling sterke drommen Flansche ruiterij vertoonden. De jagers trokken nu overhaast terug, om niet gevangen genomen te worden. Maar thans verscheen ook Pruissische en Russische ruiterij op de plaats van het gevecht en weinig verscheelde het of het was reeds op dezen dag tot eenen veldslag gekomen. De troepen legerden zich dezen | |
[pagina 159]
| |
nacht op het open veld; zoo ver het oog kon doordringen, zag men wachtvuur aan wachtvuur; digter bij Leipzig hadden zich de Franschen gelegerd, van welke meer dan 80,000 zich vereenigd hadden. Napoleon werd eerst op den volgenden dag binnen Leipzig verwacht. Zijne garde was nog van Duben in aantogt. De nacht van den 13 op den 14 October liep rustig af. Den volgenden dag ondernamen de verbondene veldheeren eene groote verkenning, om de stelling der vijanden op te nemen. De thans hier verzamelde Russische en Duitsche troepen ontvingen bevel zich gereed te houden, echter mogt de infanterie niet onder het geweer treden. Het batailjon, waar Alois bij diende, lag op eenen heuvel, van waar men de omstreken van Leipzig tot in de verte kon overzien. De dorpen Wachau en Lieberwolkwilz waren door de Franschen bezet en hier of op de omliggende hoogte geraakte de ruiterij der bondgenooten met die der Franschen in gevecht. Dit gebeurde om elf uur des morgens. Napoleon had ongeveer 8,000 man oude ruiterij uit Spanje hier heen ontboden en stelde op deze beproefde krijgslieden groot vertrouwen. De koning van Napels joachim murat, napoleons schoonbroeder voerde het bevel. Maar de Pruissische en Russische ruiterdrommen, vielen met zoo veel geweld op de Franschen aan, dat deze tot wijken gedwongen werden. Koning joachim zelf was bijna gevangen genomen. Een Pruissisch officier rende hem met | |
[pagina 160]
| |
losse teugels na en riep, hem reeds geheel nabij: ‘Halt koning, halt!’ Maar een Fransche wachtmeester zag het gevaar des konings, naderde en stiet den Pruissischen krijgsman, welke in de hitte der vervolging hem niet bemerkte, het zwaard ruggelings door het hart, zoodat hij ontzield van zijn paard zonk. Toen de nacht inviel, werd deze voor beide partijen eerevolle strijd afgebroken. Daarentegen begon thans het tirailleren der jagers, welke, daar zij zoo digt bij elkander stonden, ieder oogenblik handgemeen werden. Men hoorde den ganschen nacht door, een onafgebroken wachtvuur. Somwijlen werd op het een of ander punt van den grooten kring, waarmede het leger der bondgenooten, het aan de oostzijde van Leipzig gelegerde Fransche heir, ingesloten hield, alarm geslagen, maar het kwam tot geen algemeen gevecht. Alois stond in dezen nacht op een tegen de Fransche slagorde ver vooruitgeschoven voorpost. Geene tweehonderd schreden voorwaarts stond de buitenste ruiterwacht, om de Fransche tirailleurs in het oog te houden en in hunne stellingen te doen blijven. De onder-officieren der kompagnie stonden om het wachtvuur, nabij hetzelve zaten de vijf officieren met elkander te spreken. De jagers lagen rustig om het vuur, met hunne buksen in den arm. Er heerschte eene doodelijke stilte, slechts van tijd tot tijd afgebroken door het roepen der wachten. Ook het ‘qui vive’ der Franschen kon men duidelijk in de verte hoo- | |
[pagina 161]
| |
ren, wanneer de wind zich een weinig verhief. Verre geweerschoten of enkele pistoolschoten der huzaren, welke een te ver vooruit dringenden Franschman terugdreven, gaven aan het tooneel een somber karakter. In dit oogenblik naderde van de legerplaats der hoofd-armee een officier. Hij gaf aan de wacht, welke hem met overgehaald geweer tegenhield, het parool, steeg van het paard en trad met de hand aan den hoed, na de opstaande officieren. Het was een adjudant, in zijne linkerhand hield hij gedrukte papieren. Een derzelven gaf hij aan den kapitein, met de volgende woorden: ‘Goeden morgen, kameraden! Tijdingen uit het hoofdkwartier. Zijne Majesteit onze genadigde keizer frans, de keizer van Rusland en de koning van Pruissen zijn aangekomen en bevinden zich bij het leger. Deze proklamatie is van den bevelhebber, vorst von schwarzenberg. Hoe gaat het op post?’ ‘Goed, heer adjudant,’ antwoordde de kapitein; hem begroetende. ‘Anders geen nieuws?’ ‘Niets, dan hetgeen u reeds bekend is. De slag is bepaald. Overmorgen zal men op alle punten aanvallen. Gij moet de proklamatie aan uwe soldaten voorlezen, en hetgeen gij noodig oordeelt, daarbij te moeten voegen, blijft aan uw goeddunken overgelaten. Vaarwel!’ De adjudant nam afscheid, besteeg zijn paard en reed met zijn eskorte naar den volgenden post. | |
[pagina 162]
| |
De officieren lieten onmiddelijk de soldaten in orde scharen. De kapitein liet eenen kring vormen, beval aandacht en las toen de proklamatie voor, welke volgenderwijs luidde. ‘Dappere krijgslieden, het gewigtigste oogenblik van den heiligen strijd is verschenen! Het beslissende uur slaat; maakt u tot den strijd gereed. De band, die magtige volken tot een groot verbond vereenigt, wordt op het slagveld naauwer en vaster geknoopt. Russen, Pruissen, Oostenrijkers! Gij strijdt voor dezelfde zaak, gij strijdt voor de vrijheid van Europa, voor de onafhankelijkheid uwer staten, voor de onsterfelijkheid van uwen naam.’ ‘Allen voor één! Ieder voor allen! Met deze verhevene, mannelijke leus worde de strijd geopend! Blijft haar getrouw in het beslissende uur, en de overwinning wacht u!’ Eene diepe stilte volgde op deze mededeeling. De officier bemerkte den diepen indruk, dien deze zwaarwigtige woorden maakten en bezat menschenkennis genoeg om te weten, dat het verkeerd zoude zijn, hier nog iets bij te willen voegen. Hij vergenoegde zich dus, de krijgslieden te vermanen, zich dezelve wel in het geheugen te prenten en kalm en nadrukkelijk zich tot het groote werk voor te bereiden. ‘Ieder,’ dus eindigde hij, ‘zal zelf gevoelen, dat hij in de naderende groote dagen naar zijn best vermogen moet bijdragen, om het welgelukken van het geheel te verzekeren.’ | |
[pagina 163]
| |
De soldaten maakten op hunne wijze of overeenkomstig de beschaving, welke zij bezaten, hunne aanmerkingen. De meesten dachten met geestdrift aan het groote doel van dezen strijd en alle opwellingen van vrees zwegen bij het hartverheffend gevoel, dat het de bevrijding des vaderlands van het juk der vreemde overheersching gold. Menig stil, maar vurig gebed steeg in dezen nacht op tot den Heer der legerscharen; menig mannelijk hart klopte ongeduldig en kon het oogenblik naauwelijks afwachten, om moedig tot het groote werk bij te dragen. Ook onze jonge vriend alois dacht ernstig na over de belangrijke woorden, welke de veldheer tot zijne krijgslieden gesproken had. Het verheffend gevoel der geestdrift voor de zaak des vaderlands, welke op deze velden zoude beslist worden, greep hem magtig aan. Zoo deze broederlijke gezindheid niet zoo lang in het hart der Duitschers gesluimerd had, voor hoe veel jammer, ellende en smaad ware hun heerlijk vaderland bewaard gebleven! De vijftiende October was bestemd om zich tot het groote werk te bereiden. De troepen ontvingen krijgsbehoeften en bragten hunne wapenen in goeden staat. De veldmuzijkanten speelden opwekkende stukken. De officieren vuurden hunne krijgslieden tot blijden moed en volharding aan. Men hoorde op enkele punten gezang, de soldaten hieven krijgsliederen aan. Oudere krijgers verhaalden aan hunne jongere kameraden hunne in vorige oorlogen bedrevene daden. | |
[pagina 164]
| |
Een hooge, vrolijke moed heerschte bij het leger der bondgenooten. Wie nog iets te bestellen had, schreef aan de zijnen. De officieren, welke famielie-vaders waren, namen voorzorgen in geval zij mogten sneuvelen. Des namiddags werden de troepen onder de wapenen geroepen, alle sporen der wachtvuren vernietigd en iedere batterij begaf zich naar de aangewezene plaats. De generaals monsterden de troepen. Allen waren als voor eene groote parade, uitgedoscht. Er verbreidde zich een gerucht, dat het leger onder blucher ten noorden van Leipzig zoude aankomen. Alles was vol geestdrift en met strijdlust bezield. De nacht brak aan; de krijgslieden legerden zich op hunne posten in de slaglinie. Niemand sliep dezen nacht; alles waakte. De Fransche stonden in slagorde geschaard; men hoorde duidelijk de schelle toonen hunner muzijkkorpsen. Het veldmuzijk der Duitschers zweeg. Dat der Russen blies op de horens. Ernstig en plegtig drongen deze klanken over de uitgestrekte vlakten, gelijk eene groet uit hoogere sfeer. Daar stegen des morgens om drie uren op bevel van vorst schwarzenberg vier witte vuurpijlen hoog in de zwart bewolkte, sterrenlooze lucht op. Spoedig daarop schitterden ver in het noorden drie roode vuurpijlen. Het waren de seinen, welke de beide, nog door eene aanzienlijke ruimte gescheidene legers der bondgenooten elkander gaven. ‘De wakkere Pruissen en Zweden zijn er,’ fluisterde men duizendvoudig en | |
[pagina 165]
| |
alle harten sloegen vrolijk bij de broederlijke groet, die zoo schoon uit den duisteren afstand schitterde. De 16 October 1813, een treurige, nevelachtige morgen brak aan. Bij het eerste daglicht stelden zich de troepen der bondgenooten in de beweging, om de Franschen aan te vallen. Het Fransche leger, honderd tachtig duizend man met zes honderd kanonnen, sterk, was op eenen afstand van anderhalf uur, zóó om Leipzig gelegerd, dat hetzelve de stad van de oosten zuidzijde volkomen verdedigde. De westzijde van Leipzig werd door den generaal bertrand beschermd, welke hier met eene kleine legerafdeeling stond. Aan deze zijde der stad verwachtte napoleon geenen aanval. Aan de noordzijde daarentegen werd een veldslag geleverd tusschen den Franschen maarschalk marmont en den vorst blucher, welke slag niet tot den volkenslag bij Leipzig gerekend, maar naar een dorp, hetwelk in de nabijheid ligt, het gevecht bij Möckern genoemd wordt. Onze lezers zullen in het vervolg van ons verhaal met nadere bijzonderheden van dezen op zich zelven staanden strijd bekend worden. Het eigenlijke slagveld ligt alzoo ten zuiden en ten oosten van de stad. Eene kaart toont hier ten zuiden van Leipzig de dorpen Dolitz en Markkleeberg en digt daarbij de rivier de Pleisse. Deze dorpen werden door de Polen onder poniatowski en een gedeelte der jonge Fransche garde verdedigd. Oostelijk van Leipzig ligt Wachau; hier was | |
[pagina 166]
| |
het middelpunt der Fransche slagorde. Nog meer naar het noordoosten ligt het vlek Lieberwolkwitz; tegen hetzelve steunde de linkervleugel van het Fransche leger. Poniatowski werd door de Oostenrijkers onder bevel van den graaf meerveld; Wachau, waar napoleon zelf het bevel voerde, door de Russen en Pruissen onder den veldmaarschalk wittgenstein, en eindelijk de Fransche linkervleugel door het Pruissische leger onder generaal kleist aangevallen. De drie monarchen van Oostenrijk, Pruissen en Rusland beschouwden den veldslag van een heuvel bij Gossa. De opperbevelhebber vorst schwarzenberg bevond zich digter bij de troepen. Op den kerktoren van Gautsch, van waar men het geheele slagveld kon overzien, bevonden zich officieren, welke alle bewegingen des vijands berigtten en ieder bedreigd wordend punt aangaven. Door dezen maatregel was het mogelijk, steeds van pas hulp te zenden, waar men dezelve noodig had. Tegen den generaal bertrand, ten westen van de stad, werden Oostenrijkers, onder den generaal giulay, gezonden. De troepen moesten gedurende den slag de tegen hen overstaande Franschen naar Leipzig dringen, de stad inrukken en zoo doende de verwarring, wanneer het Fransche hoofdleger tot wijken gebragt werd, ware het mogelijk, nog vermeerderen. Aan deze zijde van Leipzig vocht onze oude bekende wanka. Het batailjon van alois daarentegen was den generaal meerveldt toegedeeld. De Oostenrijksche | |
[pagina 167]
| |
jagers rukten langs de Pleisse voort, trokken met snelheid de vele beken en sloten over, welke hier het veld doorsneden en bevonden zich om zeven uur des morgens tegenover den vijand, welke uit heggen en diepten een levendig tirailleurvuur opende. Nu ging het batailjon uit een, en de jagers begonnen het gevecht. Zij bestonden half uit Tyroler en half uit Stiermarker scherpschutters, welke een groote opruiming onder de Franschen en Polen maakten. Alois zag het veld spoedig met dooden en gekwetsten bedekt, welke door de doeltreffende schoten der scherpschutters geveld waren. De Polen trokken langzaam op de dorpen Dölitz en Markkleeberg terug, waar het hoofdkorps stond de jagers drongen hen na. Deze werden op den voet gevolgd door de Oostenrijksche kolommen, welke, vooral de ruiterij en het geschut, naauwelijks op het doorsneden terrein zich konden voortbewegen. De troepen overwonnen echter alle moeijelijkheden en stonden bijna in het gezigt des vijands, toen zich plotseling in het Oosten het kanonvuur liet hooren. Het was negen uur en de lucht nog steeds met wolken bedekt; de herfstnevelen rustten op het open veld en men kon naauwelijks een kwartier uurs ver van zich afzien. Het kanonvuur werd nu ook van de zijde der Franschen beantwoord en nam zoodanig in hevigheid toe, dat de grond, in den eigenlijken zin des woords, beefde en dat zelfs de oudste, onder het gedonder der veldslagen grijs | |
[pagina 168]
| |
gewordene krijgslieden verzekerden zulk een ontzettend geweld nimmer gehoord te hebben. De Oostenrijksche jagers deden in dit oogenblik nog eenen stormenden aanval op de terugtrekkende Polen, terwijl de Oostenrijksche slagorde zich reeds vormde en eene batterij van 40 kanonnen in het midden der linie geplaats werd. Toen werd het teeken tot terugtrekken gegeven en binnen weinige minuten was het veld door de scherpschutters ontruimd. Eer nog alois met zijne jagers het front voorbij was geloopen, had zich een gedeelte der Fransche linie geopend en er vertoonde zich eene verdekte batterij, welke oogenblikkelijk hare verschrikkelijke werkzaamheid begon. Thans vuurden ook de Oostenrijkers en van dit oogenblik af was het onmogelijk, een woord van elkankander te verstaan. Het gebulder van het geschut was zoo allerhevigst, de dreuning in de lucht zoo geweldig, dat de wolken, letterlijk gesproken, zich daardoor verdeelden en de zon den geheelen dag hare warme stralen op het met kruiddamp omnevelde slagveld nederschoot. De jagers verzamelden zich achter het front en ontvingen terstond eene andere bestemming. Zij trokken over eenen tak der Pleisse en namen hunne stelling aan den uitersten linkervleugel van het leger der Bondgenooten. Fransche tirailleurs stonden hier tegen over hen. Zij waren echter slechts bestemd deze in het oog te houden en zich tot nader orde met hen in geen gevecht in te laten. De troepen | |
[pagina 169]
| |
legden zich dus plat op den grond, om niet zonder nut aan de kanonkogels, welke brullend over hen heen vlogen, blootgesteld te zijn. Enkele posten waren op de hoogste punten geplaatst, ten einde den vijand in het oog te houden, welke zich steeds buiten het bereik der buksen hield. Het gebulder van het geschut duurde onafgebroken voort tot des namiddags vier uren. De jagers werden langzamerhand tot op een kwartier afstand van het dorp Dölitz vooruitgeschoven en hadden thans eene tamelijk groote uitgestrektheid gronds te bezetten. Nu begonnen zij eenen moeijelijken stand te verkrijgen. De tegen hen overstaande Franschen verdedigden elken voetbreed gronds met de grootste hardnekkigheid. Het werd een eigenlijk voorpostengevecht en aan beide kanten sneuvelden vele menschen. Alois kompagnie had des namiddags om 4 uur reeds twee officieren verloren, namelijk den kapitein, die zwaar gewond uit het gevecht weg gedragen werd, en een luitenant, een jong, maar dapper man, welke door een geweerkogel doorboord, dood op de plaats bleef. Ook vier onder-officieren waren gevallen en dertig der beste schutters lagen levenloos op den grond. Thans verscheen een batailjon infanterie. Deze door den kruiddamp zwart geworden krijgslieden, welke van des morgens acht uur af onafgebroken in het vuur waren geweest, kregen thans dezen post, om te kunnen uitrusten. Te- | |
[pagina 170]
| |
gelijk kwam een regiment lansiers op dit punt aan. Deze maakten weinig omslag met de Fransche tirailleurs. Zij reden de Pleisse door en joegen de Franschen in een oogenblik achter de omheiningen van het dorp terug, waar zij hen niet verder konden vervolgen, daar hun hier grof geschut tegen bulderde. De plaats was volkomen gezuiverd. Het jagerbatailjon werd nu bijeengetrokken Een adjudant had den majoor een bevel van den generaal overgebragt. De majoor sprak de uitgeruste troepen aan en vermaande hen, thans in het beslissend oogenblik, hunne pligt te vervullen, Vervolgens liet hij eene kolom vormen en rukte over het vlakke veld naar de Pleisse. Deze rivier, hier door vele afgeleide takken, minder breed, werd doorgetrokken, ofschoon de jagers tot hun gordel er in zonken, zagen zij zich eensklaps in het hevigste geschutvuur achter het front der in een hevig gevecht gewikkelde infanterie. Het gezigt, hetwelk zich hier aan hen vertoonde, was in den hoogsten graad verschrikkelijk. De tusschen ruimte van misschien duizend voeten, welke de Oostenrijkers van de Polen, scheidde, die nog altijd met de hardnekkigste standvastigheid het dorp Dölitz verdedigden, was met dooden en gekwetsten bezaaid. Eene menigte van deze ongelukkigen bewoog zich nog; maar het was onmogelijk hen bij te staan. De hoofdweg van het dorp, welke op dit punt uitkwam, was met Polen gevuld; de huizen, | |
[pagina 171]
| |
de schuren, alles was in vestingen verkeerd, waaruit een onafgebroken geweervuur onderhouden werd. Regts van Dölitz stond eene batterij van 20 kanonnen, welke nog steeds hunne verderfelijke ladingen tegen de Oostenrijkers uitbraakten. De kogels maakten wijde openingen in hunne gelederen. Doch spoedig werden dezelve weder aangevuld. De meeste huizen van Dölitz waren door het Oostenrijksche geschut in puinhoopen verkeerd; thans begon op verschillende plaatsen brand te ontstaan. Deze opmerking vuurde de Oostenrijksche kanonniers tot vernieuwden ijver aan en het geschut woedde, zoo mogelijk, nog vreesselijker in de vijandelijke gelederen. Meer dan tienmalen hadden de Oostenrijkers in den loop van den dag storm geloopen - maar nog hadden zij niet het minste voordeel behaald. Thans, juist toen het Oostenrijksche geschut het verschrikkelijkste woedde, toen de kogels alles, wat zich in het tegenoverliggend dorp zien liet, verpletterden, reed de dappere aanvoerder, graaf meerveldt, naar de moedig, in gesloten kolom staande, jagers. ‘Kinderen!’ riep hij luid, ‘ginds staat de vijand, dien wij tot dusverre vergeefs aangevallen hebben. Thans is hij afgemat, even als wij en zal uwe frissche kracht niet kunnen weêrstaan. Welaan! hebt gij moed, dan zal ik zelf u op hem aanvoeren!’ ‘Hoera!’ riepen de jagers en de officieren | |
[pagina 172]
| |
zwaaiden met bliksemende oogen hunne degens in de lucht. ‘Voorwaarts!’ riep de graaf met eene sterke, aanvurende stem en rukte zijn glinsterenden degen uit de scheede, ‘Voorwaarts!’ kommandeerde de majoor. De trompetters en hoornblazers hieven een marsch aan, de troepen stelden zich in beweging en voorwaarts ging het naar het dorp. Er ontstond eene oogenblikkelijke stilte, toen deze duizend dappere jagers in den stormpas met geveld geweer op den vijand in drongen. Reeds hebben zij de helft van den weg afgelegd, daar buldert het Fransche geschut, en een digte kogelregen snort door de lucht - meer dan honderd jagers vallen - maar de anderen, hierdoor niet tegen gehouden, stormen onder luide oorlogs-kreten, vooruit - het klein geweervuur wordt niet geacht - reeds is het dorp bereikt, de hier opgeworpen schans is in een oogwenk beklommen en nu wordt het tooneel afschuwelijk - men vecht man tegen man! De jagers vallen met de bajonet aan - de Polen worden overhoop geworpen. Alois heeft met vele anderen tegen de batterij storm geloopen. De bedekking wordt verjaagd, op den grond geworpen, doorboord. - Slechts weinige Polen en Fransche kanonniers ontkomen door de vlugt, en de kanonnen zijn in handen der Oostenrijkers. In het volgende oogenblik zijn zij onbruikbaar gemaakt en met zand en aarde toegestopt. | |
[pagina 173]
| |
Thans keerden de jagers naar het dorp terug. Hier woedt nog de strijd. Door eene zijstraat dringt alois voort, eenige moedige, verhitte jagers hem na. De Polen worden thans ook in den rug aangevallen; nog willen zij niet wijken. Het gevecht wordt heviger, wilder, onmenschelijker - het gedrang grooter - men kan de wapens niet meer gebruiken. Tien malen geraakte alois in levensgevaar en steeds redde de Voorzienigheid hem van den dood. De jongeling ziet niet ver van zich af, midden in het krijgsgewoel, een officier van hoogen rang, die met doodsverachting de jagers aanvuurt. Het is de generaal, graaf meerveldt. Van alle kanten aangevallen en bestreden, wijken eindelijk de Polen. Deze dappere mannen vlugten langs de hoofdstraat van het dorp, hetwelk thans in volle vlam staat en de Oostenrijkers zijn eindelijk, na eenen strijd van acht uren in het bezit van het dorp. Doch de verovering is nog niet volkomen. In dit oogenblik vertoonen zich nieuwe benden Fransche krijgslieden. Het was de jonge garde, welke keizer napoleon, van het gevaar der Polen onderrigt, dezen te hulp zond. Moedig en met vaste schreden rukken deze beproefde krijgslieden tot den storm op de afgematte Oostenrijkers aan. ‘Staat, kinderen, staat!’ roept de graaf meerveldt den zijnen toe; ‘houdt slechts den eersten aanval uit; er is hulp in aantogt!’ De jagers sluiten zich snel aaneen. De Fran- | |
[pagina 174]
| |
sche lijfwachten zijn naauwelijks vijftig schreden verwijderd. Nu wordt er ‘vuur’ gekommandeerd en de goed gemikte schoten der jagers rigten eene vreesselijke verwoesting onder de Franschen aan. Doch snel vullen deze krijgslieden hunne gelederen aan en eer de jagers weder laden kunnen, worden zij reeds met de garde handgemeen. De weinige uitgeputte Oostenrijkers kunnen deze overmagt niet wederstaan - zij wijken. Maar ook in den rug zien zij thans zich aangevallen, ingesloten, van alle kanten omsingeld..... De graaf meerveldt overziet den verschrikkelijken toestand, waarin hij zich thans met de zijnen bevindt. Hij stelt zich aan hun hoofd, den degen in de vuist - de jagers volgden hem met geveld geweer. Thans is het er om te doen zich eenen terugweg te banen en de gelederen te verbreken, welke hen tegenhouden. Reeds zijn de Oostenrijkers tot op weinige schreden genaderd, daar zenden de lijfwachten hun eene hagelbui van kogels te gemoet. Meer dan de helft der dappere jagers stort neder; bijna allen zijn gewond; doch thans worden de voorsten handgemeen. Alois volgt den generaal, die zich in het digste gewoel stort, op den voet, als op eenmaal het paard van den graaf hoog opsteigert en ruggelings met zijnen berijder ter aarde stort. Juichend zien dit de Franschen, wanhopig stort zich alois op hen in, zijne jagers hem na, de naast bij staande lijfwachten worden op den grond geloopen, en een hoop | |
[pagina 175]
| |
van meer dan vijftig der moedigste jagers breekt gelukkig door. Maar thans sluiten de gelederen der Franschen zich weder; van alle kanten knalt den vlugtelingen het geweervuur na, ook het gebulder der batterij begint weder, want de kanonnen, welke op de plaats waren blijven staan, waar de jagers dezelve veroverd hadden, zijn spoedig weder in de magt der Franschen en het gelukte den terugkeerenden artilleristen, dezelve weder in behoorlijken staat te brengen. Alois werpt vlugtend nog eenen blik terug naar het punt, waar de generaal gevallen is. Hij ziet enkel eene lange linie der Fransche garde, welke juist aanslaat om te vuren. Iedere redding, iedere hulp is thans onmogelijk en alois wordt bijna met geweld door de jagers, in snellen loop, naar de gelederen der Oostenrijkers mede gesleept. Met achting voor hunne dapperheid laten deze het geringe overschot dier dapperen door. Achter het front wordt alois, de eenigste onderofficier, welke den dood of de gevangenschap ontkomen is, door de hoogere officieren ontvangen. Kortelijk verhaalt hij de verschrikkelijke gebeurtenis en den dood des bevelhebbers. Hij ontvangt den lof van alle officieren binnen korten tijd verbreidt zich het gerucht van den dood van den graaf meerveldt onder het geheele legerkorps. Het gevecht wordt na weinige minuten voortgezet, spoedig valt echter de schemering in en men laat de wapens rusten. De Oostenrijkers hebben meer dan duizend man verloren; het jager-batailjon is bijna geheel vernietigd, de | |
[pagina 176]
| |
generaal gesneuveld, geen voordeel behaald. Met dit berigt wordt een adjudant naar het hoofdkwartier gezonden. Ook op andere punten der uitgestrekte slaglinie was op dezen dag niets beslist geworden. In den morgenstond hadden zich, gelijk wij reeds verhaald hebben, de kolommen van het leger der Bondgenooten in beweging bezet en door eenen snellen aanval de dorpen Markleeberg en Lieberwolkwitz veroverd. Maar napoleon liet nu op zijne beurt aanvallen en des namiddags om 2 uur waren al de behaalde voordeelen weder verloren. De Franschen veroverden zelfs eene groote batterij, welke digt bij den heuvel geplaatst was, van waar de keizer van Rusland en de koning van Pruissen den slag beschouwden. Bij het zien der belangrijke voordeelen, welke de zijnen behaald hadden, ontwaakte in napoleon de oude trotschheid op zijne zegepralen en hij liet in Leipzig alle klokken luiden, om de bevolking met den gelukkigen uitslag zijner pogingen bekend te maken - een treurig geluid voor de getrouwe Duitschgezinde harten der inwoners. Maar de zaak was nog niet beslist. De reserve of achterhoede der Bondgenooten rukte aan. Keizer alexander zond de Donsche kozakken zijner garde; ook vier regimenten Oostenrijksche kurassiers snelden toe en vielen de vervooruitgedrongen Fransche garde en kurassiers aan. Deze werden overhoop geworpen en terug gedreven. Latour maubourg, den besten | |
[pagina 177]
| |
aanvoerder der Fransche ruiterij, werd het dijbeen verbrijzeld, en al het zoo moeijelijk veroverde ging weder verloren. Toen de duisternis inviel stonden de beide legers weder bijna in dezelfde stelling, als des morgens. Doch wat napoleon ook door zijne voortreffelijke verdediging mogt gewonnen hebben - ten Noorden van Leipzig had hij door blucher alles drievoudig verloren. Want in het oogenblik, toen te Leipzig het klokkengelui napoleon's overwinning verkondigde, viel blucher de Franschen onder marmont bij Mökern aan en toen de avond viel, was deze maarschalk tot bijna aan de poorten van Leipzig terug geworpen. Thans rustte rondom het gedonder van den slag, en de vreesselijke vuurmonden koelden zich zwijgend af. Duizenden wachtvuren flikkerden en de vlammen van acht in brand staande dorpen en steden kleurden den donkeren hemel met een akelig rood. Op de platgetredene, door kanonkogels doorwoelde, met bloed bevochtigde velden sliepen, naast de levenden, duizenden den vasten doodslaap; nog grooter aantal kampte met de geweldigste smarten en smeekte om den dood, als om eene gunst. Maar napoleon, de oorzaak van al dien jammer, had nog niet besloten, een einde aan het moorden te maken. Hij zag, dat hij het groote leger niet zoude verslaan; maar hij wilde nogmaals beproeven, door bedriegelijke voorslagen de verbondene vorsten te scheiden. Daartoe bood zich eene gunstige gelegenheid aan. | |
[pagina 178]
| |
Wij zagen vroeger den graaf meerveldt in het digtste krijgsgewoel vallen, de zijnen, het geheele legerkorps, hetwelk hij aanvoerde, hielden hem voor gesneuveld. Dit was echter het geval niet, want toen de weinige jagers, welke zich niet hadden kunnen doorslaan, gevangen waren genomen, ontdekten de Fransche grenadiers ook den bewusteloos, onder zijn doodgeschoten paard, liggenden generaal. Men haastte zich, hem bij te staan en hij werd onder geleide van eenige adjudanten, vol achtingbetoon naar het hoofdkwartier gezonden. Napoleon juichte en zocht den door zijn ongeluk diep ter neder gebogen krijgsman te troosten. Hij werd naar Leipzig gebragt en nog op denzelfden avond kwam een Fransch parlementair in het leger der Bondgenooten, het verzoek doen des generaals bediende te zenden. Alois, onze jonge vriend, dien wij zoo dapper hebben zien medestrijden, bleef niet onopgemerkt. Hij werd des nachts in het kwartier van den generaal ontboden, welke het bevel in plaats van den graaf meerveldt op zich genomen had. Hier ondervroeg men hem naauwkeurig naar de andere omstandigheden van den aanval en van het ongeluk, hetwelk den graaf meerveldt getroffen had, en in het nader berigt, hetwelk hierover naar het hoofdkwartier opgezonden werd, maakte men van hem eene zeer eervolle melding. De 17 October verliep onder het rusten der wapenen en onderhandelingen. Napoleon zond | |
[pagina 179]
| |
den generaal meerveldt, om aan zijne vijanden de voorwaarden te berigten, waarop hij den terugtogt wilde aannemen. Maar de monarchen, van zijnen bedenkelijken toestand voldoende onderrigt, gaven geen gehoor aan zijne voorstellen. Meerveldt, bij het verhaal zijner gevangenneming, alois zich herinnerde, welke in het beslissende oogenblik aan zijne zijde gestreden had, sprak van hem op de roemrijkste wijze en deze gunstige omstandigheden waren de oorzaak van alois bevordering. Er werd bevel gegeven, den jongeling onder bijzonder opzigt te nemen en op den avond van den 17 October zag hij zich tot kadet bevorderd, met uitzigt om spoedig officier te worden, ‘zoodra,’ dus luidde zijne benoeming, ‘kundigheden hem daartoe genoegzaam bekwaam maken.’ Tegelijk werd hij bij een ander jagerbatailjon ingelijfd en den bevelhebber van hetzelve ten sterkste aanbevolen.
Wij hebben nog slechts weinig betreffende den slag bij Leipzig en de overige krijgsgebeurtenissen te melden. De 18 October, een eeuwig gedenkwaardige dag, zag de kroon der overwinning van het door zoo vele zegepralen gelauwerde hoofd van napoleon vallen. Het ochtendrood van dezen dag was de weerglans van | |
[pagina 180]
| |
een grooter, heerlijker dageraad, die voor de verdrukte volken verrees. Hardnekkig en onverschrokken werd de strijd voor Europa's vrijheid gevoerd, en hoewel de magt van hem, die tot dezen dag toe bijna geheel Europa aan zich onderworpen hield, niet geheel vernietigd werd, dezelve was toch gebroken. Wel vielen nog duizenden, eer de groote overwinning behaald was, wel vloeiden nog stroomen bloeds, doch dank zij den Heer der legerscharen, het vloeide niet vergeefs. De avond van dezen dag zag de zegepraal der vrijheid op de onderdrukking. Den 19 October verlieten de Franschen Leipzig, hetwelk door het, leger der Bondgenooten bestormd werd. Onze jonge vriend alois vervolgde met zijne jagers de Polen, zijne oude tegenstanders, welke nog altijd hunne stelling aan de Pleisse, hoewel thans tot zeer nabij de stad terug gedrongen, verdedigden. Tusschen de beide rivieren de Elster en de Pleisse ligt hier eene schoone, uitgestrekte tuin, toenmaals de tuin van reichenbach genoemd. Door deze wandeldreven, en langs de stad over de met boomen beplante esplanade, de Peterspoort voorbij, stroomde eene ontelbare, verwarde menigte vlugtende Franschen, welke den overkant der Elster zochten te bereiken. De Oostenrijksche jagers kwamen om half twaalf bij den tuin en het gevecht nam hier eenen aanvang. De Polen, welke deze plaats verdedigden, werden, ondanks hunnen wanhopigen tegenstand, | |
[pagina 181]
| |
terug gedreven en vreesselijk sloegen de geweerkogels in het digte gewoel der vlugtenden. Van den kant der Grimmasche poort hoorde men ook geweervuur, want hier drongen de Russen na, Thans werd de Hallesche en Grimmasche poort bestormd en Russen en Pruissen drongen in menigte de stad binnen. Dit alles zoude den hard in het naauw gebragten Franschen nog niet zoo zeer tot verderf gestrekt hebben, want er bleef nog een uitweg om te vlugten over, toen plotseling eene groote verwarring onder de vlugtenden ontstond, en met bliksemsnelheid het gerucht zich verbreidde, dat de brug over de Elster in de lucht gesprongen was. De verwarring was onbeschrijfelijk. Alles verliet den tot nu gevolgden weg; de orde bij de troepen loste zich op, want zij waren verlaten, omsingeld. Toen werden de Franschen bij duizenden gevangen genomen, meest allen strijdbare manschappen, welke zich in de stad of in de voorsteden bevonden. De aanvoerders zelven gaven hunne zaak verloren. Verscheidene hunner, welke zich in Leipzig bevonden, zoo als regnier, bertrand en lauriston werden gevangen genomen, de maarschalk macdonald ontkwam. Het batailjon van alois bestormde thans den bovengenoemden tuin. De Polen, wien iederen uitweg versperd was, beproefden eene noodbrug over de Elster te slaan. Maar vóór deze dappere krijgslieden in staat waren, de brug te voleindigen, stormden de Oostenrijkers en | |
[pagina 182]
| |
van de stadzijde de Pruissen op hen in. Nu stortten de moedige Polen zich bij menigte in de rivier, om te ontkomen. De Elster is noch diep, noch breed; maar zeer drabbig en heeft hooge, steile oevers; dus gebeurde het, dat hier eene menigte dapperen verdronk. Ook een edele Poolsche vorst, poniatowski, sprong met zijn ros in de Elster, om den overkant te bereiken. Maar het paard stortte met hem en rukte in den val deszelfs berijder onder water. In de vreesselijke verwarring werd men hem niet gewaar of verzuimde men, hem te helpen. Hij stierf hier den heldendood. Alle Franschen en Polen, welke zich nog in dezen grooten tuin bevonden, werden gevangen genomen. Vervolgens trachtte men diegenen te hulp te komen, welke nog in de rivier lagen of zich aan de elzenstruiken vastgeklemd hadden. Met onbeschrijfbare droefheid herkenden de gevangene Polen het lijk van hunnen vorst, hetwelk men spoedig daarna uit het water der Elster ophaalde. Meer dan 20,000 Franschen werden gevangen genomen en 240 kanonnen veroverd, 25,000 gewonden bleven aan de genade des overwinnaars overgelaten. Op het slagveld werden 30,000 dooden van het Fransche leger begraven. Maar ook het leger der Bondgenooten had 45,000 man verloren. De overwinning, welke Europa de onafhankelijkheid verschafte, was alzoo duur gekocht. |
|