| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Oostenrijk opende den veldtogt tegen keizer napoleon met eene krijgsmagt van tweemaal honderd duizend man. Dit leger werd in twee groote afdeelingen gesplitst. De kleinste derzelve rukte in Beijeren, hetwelk toen nog de zijde der Franschen hield. Het grootste leger trok onder bevel van den veldmaarschalk vorst schwarzenberg uit Bohemen naar Saksen, den Franschen keizer te gemoet. Weldra troffen de Oostenrijkers hunne Pruissische en Russische krijgskameraden aan. Het was een verrukkelijk schouwspel, toen nu de krijgslieden uit het zuidelijkste gedeelte van Duitschland even als die uit het uiterste Noorden, tegen den grooten vijandelijken veldheer optrokken, broederlijk en vast verbonden, ten einde voor hun vaderland de vrijheid en voor het menschelijk geslacht, na een vijf en twintigjarig, bloedig strijden, de langgewenschte rust, door een' nieuwen, gevaarlijken kamp te verwerven.
Spoedig ontmoetten elkander de vijandige legerafdeelingen, en het bloedige krijgspel begon. De Franschen, van alle kanten gedrongen, weken terug tot in het hart van Saksen en bij Dresden, de hoofdstad van dat koningrijk, scheen het tot eenen beslissenden strijd te zullen komen.
Het weder begunstigde deze ondernemingen niet. De regen viel dagelijks in stroomen neder. De krijgslieden, welke bij het begin van den
| |
| |
veldtogt tegen den invloed van het weder nog niet genoegzaam gehard waren, voor welke ook de behoeften, niet naar behooren, konden aangevoerd worden, verkeerden in eenen bezwaarlijken toestand. Er ware eene menigte zieken, en niet zelden gebeurde het, dat bij de snelle marschen in het uitgezogene, vijandelijke land, de gezonden geene genoegzame levensmiddelen konden verkrijgen. Dan moest men trachten, te midden van bezwaren en vermoeijenissen, van ontberingen van allerlei aard, den mannelijken moed te behouden, om den van alle noodwendigheden wel voorzienen vijand, onversaagd, de spits te kunnen bieden. En waarlijk, mannelijke moed was noodig, want de vijand was dapper en dorstte naar wraak. Hij streed niet meer om de overwinning, maar om hetgeen hij ten koste van zoo veel bloed gewonnen had, te behouden, en hij wilde het niet loslaten, dan voor bloed. Toen ging menig jeugdig, bloeijend leven verloren. Toen geschiedde er ook menige groote daad, die niet bekend is geworden, maar door de opeenvolging van groote en in de gevolgen rijke gebeurtenis in vergetelheid werd gedompeld. Maar het groote werk gelukte en de zege werd behaald, die dierbare zege, welke Duitschland van de vreemde heerschappij bevrijde en aan de volken van Europa hunne beminde, wettige vorsten terug gaf.
Onze jonge vriend, de tamboer alois walter, trok, zonder dat de vermoeijenissen en ontberingen hem nadeel deden, frisch en gezond met
| |
| |
zijn regiment voort. Men heeft als soldaat weinig tijd en lust om aardrijkskundige en andere kennis op te doen. Den weinigen tijd, dien de vele marschen of de dienst overlaten, gebruikt men tot het schoonmaken der wapenen, en wat er nog overschiet tot rust, want dikwijls zoude men gaarne willen rusten en kan niet. Alois ondervond spoedig de ernstige zijde van het oorlogsleven, hij zag den dood in alle gedaanten om zich heen deszelfs offers vellen. Hij werd echter spoedig daaraan gewoon en verdroeg de bezwaren, welke zijn toestand met zich bragt, met moed en standvastigheid. Spoedig veranderde zijn voorkomen en reeds na verloop van weinige weken zouden zijne beste vrienden hem misschien niet meer herkend hebben. Zijne kameraden werden hem weldra genegen en door zijnen ijver in de dienst en zijn goed gedrag verwierf hij zich binnen kort de achting en welwillendheid zijner meerderen. De tamboer-majoor was een oud vriend van bredow en door dezen ten voordeele van alois gestemd. Des jongelings lot was dus zoo goed, als het in de bestaande omstandigheden zijn kon. Spoedig echter zoude bij ook de harde hand van het lot gevoelen.
Slechts door een wonder ontkwam hij den dood en de gevangenschap.
Het eerste oorlogstooneel, hetwelk alois bijwoonde, had bij een dorp plaats, waar de eerste voorposten van het groote Fransche leger stonden, hetwelk napoleon in en om Dresden verzameld had. Het waren een paar batailjons
| |
| |
ligte infanterie, rijdende artillerie, en jagers te paard, welk hier geplaatst waren, om den weg naar de hoofdstad van Saksen te dekken. De groote afdeeling infanterie, welke van Bohemen naar Saksen trokken, stieten bijna overal op gelijke hindernissen. Zij waren spoedig uit den weg geruimd, wanneer men ruiterij bij de hand had. Daar deze zich echter meest op de flanken der marschkolommen bevond, en dikwijls eerst uren lang na het begin van het gevecht verscheen, zoo hadden die kolommen, op welke de aanval des vijands gerigt was, eenen harden stand. Op gelijke wijze hadden de vier regimenten voetvolk, waaronder dat, waartoe alois behoorde, zich bevond, een zeer ernstig gevecht door te staan, en onze jonge vriend leerde plotseling en onverwacht de verschrikkingen des oorlogs kennen.
Het was des morgens ongeveer elf uur. De Oostenrijkers marscheerden onder stroomen regen, en men was niet in het minste op de nabijheid des vijands bedacht, toen op eenmaal een adjudant in vollen galop zich naar de officieren begaf, welke digt in hunne mantels gehuld, in het midden der troepen reden. Onmiddelijk daarop werd er ‘geeft acht’ gekommandeerd, en de tamboers sloegen alarm. De gelederen breidden zich op het ongunstige, glib. berige terrein uit, en binnen korten tijd stonden de goedgeoefende krijgslieden in slagorde geschaard. De omtrek was tamelijk heuvelachtig. In de verte zag men door de sombere lucht
| |
| |
de toppen van het Ertsgebergte en regts van het punt, waar men zich bevond, wentelde de Elbe hare bruisende gezwollen golven naar Dresden heen. Velden en kleine boschjes wisselden af, en tusschen door liep de groote weg naar de hoofdstad. De troepen hadden spoedig hunne geweren geladen en zagen nu naar den vijand om, welke zich nergens zien liet. Het dorpje scheen van menschen ontledigd te zijn. Geen Franschman vertoonde zich, ook geen inwoner; alles was stil.
Eensklaps verschenen ruiters op de zijdwaarts van het dorp liggende hoogten. Zij namen de onder de wapens staande Oostenrijkers waar. Men zag ze verdwijnen en eenige oogenblikken later vertoonden zich bespannen Fransche kanonnen. Snel gelijk zulks bij deze wapensoort tot doel wordt gesteld, waren de stukken gerigt en eene wolk van witten damp verhief zich onmiddelijk, daarop volgde de slag en het doffe brullen der kanonkogels - de eerste, welke alois hoorde, deed de troepen beven. In dit oogenblik verhief zich uit de boschjes een zeer levendig geweervuur en men bemerkte nu, dat de Franschen hunne stelling in de flank der Oostenrijkers genomen hadden. Deze opmerking maakte eene verandering van front noodzakelijk, vóór de troepen nog aan het vuren kwamen. Spoedig was het gevecht in vollen gang en zeer nadeelig voor de Duitschers. Zij moesten een vol half uur het kanonvuur uithouden en verloren vele menschen. Eindelijk naderde
| |
| |
artillerie en nu werd het Fransche geschut snel tot zwijgen gebragt. Welhaast maakten de Franschen regtsom en zochten zich te verwijderen, want van de kant van Freiberg naderden eenige eskadrons Hongaarsche huzaren, welke geducht op de Fransche jagers inhieuwen. Na een uur waren de Franschen op de vlugt gedreven, en de marsch kon voortgezet worden.
Het regiment, waarbij alois stond, verloor in dit gevecht 34 man, maar had naar evenredigheid weinig gekwetsten. Alois kwam er onbeschadigd af. Des namiddags waren de troepen nog slechts drie uren van Dresden verwijderd, en betrokken deels tenten, deels kwartieren in de omliggende gehuchten en dorpen. Die plaatsen, welke digter bij de stad lagen, wemelden van Franschen; men stond alzoo tegenover den vijand en kon groote gebeurtenissen verwachten. De troepen bragten hunne wapenen in goeden staat; de officieren ontvingen bevelen. Alles maakte zich tot den slag gereed, want deze kon, en zoude niet vermeden worden.
Nog drie dagen verliepen, eer het leger geheel bijeen was. De Oostenrijkers hadden hier meer dan twintig duizend man ruiterij verzameld. De Franschen hadden gebrek aan deze wapensoort. Dagelijks vielen gevechten voor, en de Franschen werden eindelijk genoodzaakt, naar Dresden te trekken, daar zij zich in het open veld niet meer konden staande houden.
Hier had alois het geluk, voor de eerste maal
| |
| |
in zijn leven den keizer alexander van Rusland te zien, ook zap hij thans vele hoogere Russische en Pruissische krijgsoversten; want hier had de vereeniging der verbondene legers plaats.
De keizer van Rusland hield eenen wapenschouw over de troepen en werd daarbij vergezeld door den vorst van schwarzenberg, welke als generalissimus het opperbevel over het leger der verbondéne mogendheden had. In het gevolg des keizers bevond zich een Franschman, de generaal moreau, dien napoloen uit Frankrijk verdreven had, en die thans uit Amerika hierheen was geroepen, om met zijne ondervinding in de krijgskunst de Bondgenooten met hulp en raad te dienen. Deze merkwaardige man, een veldheer, die in ieder opzigt tot de voortreffelijksten behoorden, dacht niet, dat hij nog slechts weinige dagen te leven had. Want, terwijl hij zich in den slag, welke drie dagen later op deze velden geleverd werd, aan de zijde van alexander bevond en met een geoefend oog de bewegingen der troepen volgde, welke oprukten, om de vestingwerken van Dresden te bestormen, sloeg hem een kanonskogel de beide beenen stuk. Hij werd bewusteloos van het slagveld gedragen en men moest de de verpletterde leden afzetten. Maar de kunst der artsen schoot te kort bij deze verschrikkelijke verwonding en moreau overleed te Laun, in in het Boheemsche gebergte, waarheen men hem vervoerd had.
De hemel zond zonder ophouden stroomen
| |
| |
regen neder. De wegen werden geheel onbruikbaar en het zware geschut, hetwelk aangevoerd werd, kon ter naauwernood met dubbele bespanning vooruit gebragt worden. Toch behielden de troepen hunnen moed en zoo zij al gebrek hadden aan levensmiddelen en goede kwartieren, voor hunne oogen lagen landstreken, waar men hoopte alles beter te zullen vinden. Dat men den weg daar naar toe eerst door dapperen strijd moest banen, verwekte geene bezorgdheid, want ieder hoopte op de overwinning. Het Fransche leger liet zich niet in het open veld zien; hetzelve was te zwak en men hoopte het te verslaan, schoon het ook door sterke vestingwerken beschermd werd.
Men rigtte batterijen op en alles werd tot den aanval in gereedheid gebragt. Zoo naderde de 25 Augustus. Op dien dag verliet het verbonden leger deszelfs kantonnementen en rukte om den aanval te beginnen, tot in de nabijheid van Dresden voort.
Alois zag thans meer dan twintig duizend zijner landgenooten in zijne nabijheid. Op de uitgestrektheid van een uur in het vierkant stonden niet minder dan tien regimenten infanterie. Deze troepen waren voor eene gevaarlijke dienst bestemd, en de kommanderende officier, de generaal giulay, een dapper en krijgskundig veldheer, gaf eene legerorde uit, waarin hij de troepen tot moed en volharding aanspoorde. De nacht ging ongestoord voorbij, en de 26 Augustus brak aan.
| |
| |
Het was een sombere regenachtige dag. Des morgens ten 8 ure begon het vuur der batte rijen. Het gedonder van meer dan 200 kononnen liet zich hooren, en de aarde scheen in den eigenlijken zin des woords te sidderen. Zwijgend daalden de scharen voetvolk van de heuvels neder in de vlakte, en vormden zich hier tot lange aanvalkolommen. Men voerde stormladders aan en onder het vreesselijkste kononvuur trokken de Oostenrijkers op du vestingwerken aan, om dezelve te bestormen. Alois en zijne kameraden bleven in het veld terug, toen de grenadiers tot dien gevaarlijken arbeid werden aangevoerd. Het geschut woedde in hunne digte gelederen, maar zij rukten zonder ophouden voorwaarts, sloegen de zoogenoemde spaansche ruiters neder, welke de eerste verschansing uitmaakten, beklommen eene schans, vernielden de Fransche bezetting, rukten tot aan de gracht, stortten zich daarin neder en beproefden het bolwerk te beklimmen. Andere legerafdeelingen deden zulks op verscheidene andere punten en de batterijen zetteden daarbij onafgebroken hun vreesselijk vuur voort. Maar de aanval mislukte en de troepen werden terug geslagen. Driemaal werd dezelfde schans met de bajonet genomen en reeds schenen de Oostenrijkers in het zekere bezit daarvan te zijn, toen op eenmaal onafzienbare ruiterscharen uit de poorten der stad kwamen snellen. De in het open veld staande kolommen der Oostenrijkers vormden quarrés of vierkanten, ten einde
| |
| |
de aanstormende ruiterij te weêrstaan. Doch het bolwerk, hetwelk de Oostenrijkers ten derden male veroverd hadden, ging in dit oogenblik weder verloren. De weinige soldaten, welke door de Fransche ruiterij van de hunnen waren afgesneden, werden nedergehouwen of gevangen genomen.
Gelijk een verwoestende stormwind bruisten de Franschen kurassiers thans op het open veld op de Oostenrijkers aan. Deze afgematte krijgslieden trachtten hunne geweren af te vuren; maar het was te vergeefs. De alles doordringende regen had hunne wapenen onbruikbaar gemaakt en de musketten weigerden. De geharnaste ruiters storten op het voetvolk in. Wie niet onder het zwaard viel, werd neder gereden of door de hoeven der paarden vertrapt. Geene redding, geene vlugt was mogelijk. Van alle kanten omsingeld en ingesloten, bleef geene andere keuze over, dan dood of gevangenschap. En alzoo gebeurde het, dat op dezen ongelukkigen dag tien duizend dappere Oostenrijkers voor de poorten der Saksische hoofdstad het geweer moesten nederleggen. Zij werden als gevangenen door de straten der stad gevoerd, welke zij gehoopt hadden als overwinnaars te betreden. Het was den armen, afgematten krijgslieden aan te zien, wat zij gevoelden, en de inwoners van Dresden, bij welke zich het mededoogen jegens hunne Duitsche broeders, niettegenstaande de tegenwoordigheid des Franschen keizers, levendig deed
| |
| |
gevoelen, zochten de ongelukkigen te verkwikken, en hunnen toestand zoo veel mogelijk dragelijk te maken.
De eerste aanval der kurassiers op het batailjon, waarbij alois stond, mislukte en de geharnaste ruiters stuitten van de bajonetten, welke het quarré hun tegen hield, als van eenen muur terug. Anders ging het der slagorde naastbij staande quarré. Dezen hadden geen tijd gehad, zich bij den snellen, stormenden aanval, op het drassige terrein behoorlijk te vormen. Zij werden verbroken en er had eene vreesselijke slagting plaats. Meer naar de Elbe toe, stonden nog eenige batailjons als muren, en de aanvallen der ruiterij werden door deze troepen mannelijk afgeslagen. Maar de Oostenrijkers waren omring en de gemeenschap tusschen de enkele, ver vooruitgeschovene afdeelingen afgesneden. Daarbij kwam nog dat het hoofdleger in dit gevaarlijk oogenblik geenen bijstand kon afzenden. Zoo bleef dus voor deze dappere mannen geene andere keuze, dan die tusschen dood en gevangenschap. Eer zij tot dit laatste besloten, beproefden zij nog het onmogelijke. De quarrés bewogen zich met slaande trom den aanrukkenden Franschen te gemoet, toen plotseling eene batterij van twintig kanonnen hunne gelederen vermorselde. Nu baatte geen bijeenrukken meer; in kruiddamp gehuld, stormden op nieuw de eskradrons dragonders en kurassiers aan en na korten tijd moesten ook deze laatste batailjons de wapenen nederleggen.
| |
| |
Zij werden met snellen marsch naar Dresden gedreven en trokken des namiddags ten vijf ure de poorten binnen. Alois werd met zijn batailjon gevangen genomen en stapte geheel ter nedergeslagen door de prachtige straten der Saksische hoofdstad. Op de markt gekomen, werden de gevangenen in enkele korpsen verdeeld en naar de kerken gebragt, daar de huizen der stad naauwelijks ruimte genoeg voor de Franschen krijgslieden hadden. Eerst des avonds om 11 uur ontvingen de arme gevangenen brood en water, hetwelk in groote kuipen, die eerst tot het aanvoeren van water in geval van brand bestemd waren geweest, werd aangebragt. Alois beleefde en zag op dezen dag den afgrond der menschelijke ellende. Hij zag, hetgeen bredow hem voospeld had, den oorlog in deszelfs afgrijsselijke gedaante, dood en verminking op het slagveld, en ondervond als gevangene den overmoed der overwinnaars. Zijn hart beefde in zijne borst en de moed, dien hij te huis, in het veilige dorp, gedroomd had te bezitten, begon te wankelen. De liefde tot de vrijheid en tot het leven ontwaakte daarentegen in hem met des te sterkere kracht. Hij had het stukje brood, hetwelk de Fransche soldaat hem toegeworpen had, genuttigd. Vermoeid wierp hij zich op den kouden vloer der kerk neder, niet om te slapen, maar om te rusten en te peinzen. Hij dacht aan de middelen, om zich uit de magt der Franschen te bevrijden. Hij zag wel is waar geene mogelijkheid daar- | |
| |
toe, maar de wil stond vast in hem, om de eerste gelegenheid, welke zich tot ontvlugting aanbood, niet ongebruikt te laten voorbijgaan.
|
|