Het veranderend gezin in Nederland
(1957)–G.A. Kooy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 18]
| |
well’.Ga naar eind6) De Amerikaan MacIver is wat neutraler, wanneer hij zegt: ‘The family is a group defined by a sex relationship sufficiently precise and enduring for the procreation and upbringing of children’.Ga naar eind7) Baber, die deze definitie overneemt, is van oordeel, dat zij in haar kortheid allerlei lastige vragen vermijdt en toch tegelijkertijd al het essentiële van een sociologische definitie in zich heeft. Onder de vragen, waarop een antwoord in de aangehaalde definitie wordt vermeden, noemt Baber het al dan niet legaal gehuwd zijn van de ouders. Het komt schrijver dezes voor, dat juist reeds daardoor de definitie niet kan voldoen: In een goede definitie van het gezin, of deze nu als sociologisch of sociaal-psychologisch wordt aangemerkt, is het huwelijk noodzakelijk opgenomen, wat tevens inhoudt, dat daarmede scherp afstand is genomen van uitspraken als door Queen en Adams gedaan. Een definitie van het gezin vraagt een voorafgaande, weloverwogen bepaling van het huwelijk. Want een gezin, hoe het in concreto ook mag zijn samengesteld, vindt immer en uitsluitend zijn ontstaansbron in het huwelijk, dat, na te zijn gesloten, blijvend doorwerkt in de verhoudingen, die tussen de gezinsleden groeien. Wat is evenwel het huwelijk? Natuurlijk zal de theoloog dit instituut anders benaderen dan de jurist, de socioloog of de econoom. Het is eigenlijk overbodig op te merken, dat het hier alleen gaat om het huwelijk uit sociologisch en sociaal-psychologisch gezichtspunt. Murdock, die het uit sociologisch gezichtspunt benadert, oordeelt: ‘Marriage defines the manner of establishing and terminating (the) relationship (between a sexually associating pair of adults in the family), the normative behavior and reciprocal obligations within it, and the locally accepted restrictions upon its personnel’.Ga naar eind8) Ofschoon een geheel aanvaardbare uitspraak op zichzelve, ligt in deze uitspraak niet het antwoord besloten op de mogelijke vraag, of een algemeen-geldige bepaling van het huwelijk kan worden gegeven. (Murdock spreekt immers van ‘locally accepted restrictions!’) Inderdaad zijn sommigen van mening, dat zulk een bepaling tot de onmogelijkheden behoort. Zij wijzen op het bestaan o.m. van een kerkelijk huwelijk naast een burgerlijk, zoals dat ook bij ons te lande het geval is. Wezenlijk zou het eerste iets geheel anders zijn dan het laatste, zou een Papoea-huwelijk aanzienlijk verschillen van dat der Eskimo's, etc. Is men wellicht op het eerste oog geneigd, de juistheid van deze bezwaren tegen het geven van een algemeen-geldige definitie van het huwelijk te erkennen en dus tot de onmogelijkheid daarvan te besluiten, nadere overweging doet daarvan | |
[pagina 19]
| |
terug komen. Wezenlijk blijkt het huwelijk, tijd en plaats mogen variëren, steeds één en hetzelfde instituut te zijn, dat echter bestaat tegen onderling uiteenlopende rechts-achtergronden. Neemt men de uiteenlopendheid van het in de diverse samenlevingen geldende recht in aanmerking, dan is het huwelijk als een ‘abstract’ instituut bepaalbaar. Het is niet overbodig, alvorens een definitie te geven, nog een enkele opmerking te maken over de in bepaalde kring bestaande geneigdheid, het huwelijk uit te breiden tot buiten de menselijke samenleving, een geneigdheid dus, die lijnrecht ingaat tegen die van vorengenoemde opponenten van een algemeen-geldige definitie. Het (menselijk) huwelijk, hoewel wortelend in de ‘natuur’, in het driftmatige, dat algemeen menselijk is, is uit de cultuur; het is een creatie van de geest. Het is een ethisch antwoord op bio-psychische verlangens. Geen duurzame sexuele verhouding tussen een mannelijke en vrouwelijke mensaap kan dit doen betwijfelen. Alle dierlijke samenlevingsvormen, die uiterlijk identiek zijn met menselijke samenlevingsvormen, zijn en blijven per slot verschijnselen van een andere dan de menselijke wereld. Volledig kan met Karl Jaspers worden ingestemd, wanneer deze van de mens zegt: ‘Er ist durch seine Unterlegenheit gezwungen und durch seine Ueberlegenheit befähigt, vermöge seines Bewusztseins auf ganz anderem Wege als alle Tiere sein Dasein zu verwirklichen’.Ga naar eind9) Krachtens dat bewustzijn, krachtens zijn geestelijk gehalte, realiseert de mens zijn wezen o.m. in het huwelijk. Het is onbestrijdbaar, dat het huwelijk - een bijzondere verhouding in R.-Katholieke kring, het St. Jozefs-huwelijk genaamd, alsmede het vrouwenhuwelijk daargelaten - altijd een sexuele ondergrond heeft, doch dit is niet typerend. Huwelijk is niet zonder meer een sexuele verhouding, het is - en dit is typerend - een geoorloofde sexuele verhouding. Het is een door degenen, die de samenleving vormen, erkende vorm van sexueel verkeer tussen man en vrouw. Niet de, doch een erkende vorm, want ook andere vormen kunnen naast het huwelijk erkenning vinden. Zo het concubinaat, dat in het Romeinse Rijk zeer verbreid was en ook in menige huidige maatschappij wordt aanvaard. Van Oven merkt in zijn studie van het Romeinse privaatrecht op: ‘Het concubinaat was een vorm van buitenechtelijke samenleving, die naast het huwelijk een eigen juridische betekenis kreeg, het was de duurzame, monogame samenleving van man en vrouw, die slechts daarom geen huwelijk was, omdat standsverschil dit belette of omdat het de bedoeling | |
[pagina 20]
| |
der echtgenoten niet was om in een wettig huwelijk samen te leven’.Ga naar eind10) Blijkens dit citaat werd in het oude Rome dus aan het concubinaat een geheel andere morele betekenis toegekend dan in onze moderne Westerse maatschappij het geval is. In tegenwoordige samenlevingen, waarin het concubinaat oirbaar wordt geacht, is het eveneens dikwijls het standsverschil, maar ook niet zelden de materiële welstand, waardoor het buitenechtelijk duurzaam sexueel samenleven ontstaat. Als illustratie de situatie onder de Afrikaanse Nuer. In Nuerland, deelt ons Evans-Pritchard mede, is het concubinaat ‘a very common practice’ onder weduwen, die het slachtoffer zijn van de huwelijksbeletselen. En hij vervolgt: ‘A poor man is only too glad to obtain a housekeeper and mate without expense by either means of widowconcubinage or unmarried concubinage, and if he is an unadopted Dinka he may remain with the concubine and his children by her’.Ga naar eind11) In Nuerland, in China en in menig ander land wordt het concubinaat zonder protest aanvaard. Verdiept men zich echter in de sexuele regelingen onder volken, die dit instituut accepteren, dan moet men steeds weer de gevolgtrekking maken, dat het concubinaat een soort tweederangs-huwelijk is, zodat men bereid is met Fischer te zeggen: ‘Concubinaat is een naast het huwelijk voorkomende, lager gewaardeerde, vorm van door de gemeenschap erkend samenleven tussen een al dan niet gehuwde man en een ongehuwde vrouw’.Ga naar eind12) Die lagere waardering wordt uitgedrukt in de rechtsbedeling, met name t.a.v. het binnen concubinaat geboren kind. Veel minder algemeen dan het concubinaat is voorgekomen en nog voorkomt, is een andere sexuele verhouding, van bestendig karakter en door de samenleving erkend, voorgekomen. Het is het cicisbeïsme, door Fischer omschreven als: ‘een naast het huwelijk voorkomende, lager gewaardeerde (vgl.: het concubinaat, Schr.), vorm van door de gemeenschap erkend sexueel samenleven tussen een al dan niet gehuwde man met een gehuwde vrouw’.Ga naar eind13) Concubinaat en cicisbeïsme blijken, wanneer men het oor goed te luisteren heeft gelegd, niet de enige plaatselijk-tijdelijk aanvaarde sexuele verhouding te zijn, naast het huwelijk. Niet zelden is voor-echtelijk sexueel verkeer toegestaan. Buitendien zijn nog meer buitenechtelijke relaties te noemen, die erkend worden. Doch alle verkeer, dat niet door de termen huwelijk, concubinaat of cicisbeïsme wordt gedekt, is incidenteel of, wat de voor-echtelijke omgang aangaat, inleiding tot de omgang binnen de echt. Het is daarom volkomen bevredigend, wanneer Fischer in zijn eerder | |
[pagina 21]
| |
geciteerd werk stelt: ‘Een huwelijk is een door de gemeenschap erkende vorm van sexueel samenleven tussen man en vrouw, die ten doel heeft een langdurige sociale en economische eenheid (het gezin) te doen ontstaan, bestaande uit de echtgenoten en alle kinderen, die - staande deze samenleving - door de vrouw ter wereld worden gebracht’.Ga naar eind14) Huwelijk is in de maatschappijen, waar het instituut is aanvaard, niet alleen de vorm van sexueel verkeer, die het hoogst wordt aangeschreven, het is tevens een moreel-juridische relatie, die èn samenwoning èn de wens tot voortplanting impliceert. De definitie, door Fischer van het huwelijk gegeven, vindt het gezin in zich vervat. Het zou niettemin te ver gaan, wanneer werd besloten, dat met deze definitie ook die van het gezin, zij het alleen naar het objectieve aspect, volledig was gegeven. Weliswaar is het gezin, volgens de bedoeling der huwenden, een langduriger sociale en economische eenheid, maar uiteenlopende omstandigheden kunnen op elk moment die eenheid te niet doen. Ondanks de in het huwelijk besloten liggende bedoeling, ‘een langdurige sociale en economische eenheid’ te vormen, kenmerkt het gezin zich in de praktijk niet bij uitzondering door geringe duurzaamheid. Het vertoont immers, juist doordat het zijn ontstaansgrond vindt in het huwelijk, een uiterste kwetsbaarheid, die een op reële dan wel gefingeerde bloedverwantschap berustende eenheid niet kent. Maar er zijn nog andere redenen aan te voeren tegen de mogelijke opinie, dat met Fischer's definitie die van het gezin eveneens zou zijn gegeven. Doelbewust zegt de Utrechtse ethnoloog: ‘...... bestaande uit de echtgenoten en alle kinderen, die - staande deze samenleving - door de vrouw ter wereld worden gebracht’. Blijkens zijn verdere uitlatingen denkt Fischer hier aan het universele idee, dat kinderen een sociale vader - een pater - dienen te hebben.Ga naar eind15) De echtgenoot behoeft, staande het huwelijk, niet de verwekker - de genitor - te zijn om toch in dat geval de rol van de pater op zich te nemen. (Het valt niet te loochenen, dat hij niet in iedere maatschappij daartoe is verplicht, wanneer hij kan aantonen niet de genitor te kunnen zijn, doch al is hij ook van het laatste overtuigd, dan maakt hij dikwijls toch geen gebruik van zijn ontkenningsrecht.) De binnen het huwelijk geboren kinderen hebben dus niet noodzakelijk hun beide ouders tot biologische ouders. Dit betekent reeds, dat het gezin niet te allen tijde een biologisch fundament heeft binnen het raam van het huwelijk tussen het ouderpaar. De bestaande mogelijkheden te adopteren, te erkennen en te | |
[pagina 22]
| |
hertrouwen brengen daarbij, evenals de juist geopperde mogelijkheid van overspel, met zich mee, dat de gezinsuitbreiding geen gevolg behoeft te zijn van sexuele omgang tussen het echtpaar. In het bewustzijn van de leden der samenleving, ongeacht of deze een samenleving is van primitieven of zgn. beschaafden, is een gezin altijd een groep, die huwelijk tot voorwaarde heeft. De in concubinaat levende man en vrouw met hun kinderen zijn geen volwaardig gezin. De ongehuwd gebleven vrouw en haar niet binnen concubinaat geboren kinderen zijn in de samenlevingen, waar het huwelijk voorkomt, nooit volledig aanvaardbaar en soms zelfs stenen des aanstoots. Zij kunnen, sociaal gesproken, wel zeer beslist geen gezin vormen. Adoptief ouders en adoptief kinderen kunnen dat daarentegen wel. Adoptie betekent, of wil althans betekenen, dat het kind in kwestie deel gaat uitmaken van het gezin van de adoptief ouders, zowel naar ‘vorm’ als naar ‘inhoud’. De bedoeling van dit gebaar is immers, dat het geadopteerde kind dezelfde positie krijgt als de kinderen van de adopterende ouders genieten of zouden genieten. De Nederlandse wet kende weliswaar tot voor kort, evenals trouwens die van enige andere landen, de adoptie als rechtshandeling niet.Ga naar eind16) De jurist zou dus de stelling kunnen betwisten, dat adoptie, tenminste in de landen, waar zij niet rechtens bestaat, oorzaak van gezinsuitbreiding zou kunnen zijn. De socioloog oordeelt echter anders. Waar adoptie, al of niet wettelijk erkend, een moreel aanvaarde praktijk is, ziet hij deze handeling als een handeling, die gezinsuitbreiding impliceert. Bij erkenning, d.i. het aanvaarden van het juridisch en sociaal vaderschap over een buitenechtelijk geboren kind van de vrouw, waarmee de erkennende persoon huwt, zit dezelfde bedoeling voor als bij adoptie. Overigens is het wel hoogst merkwaardig, dat de erkenning, volgens Nederlands recht, wel mogelijk was, doch de adoptie niet. Terwijl volgens onze wetgever het kind een sociale vader kon verwerven, die niet zijn verwekker behoefde te zijn, was het volgens deze wetgever uitgesloten, dat een kind zowel een sociale vader als een sociale moeder verkreeg, zelfs, indien de biologische moeder onbekend was gebleven. Waar een tweede huwelijk plaats vindt bij een monogaam stelsel en de hertrouwende partner kinderen heeft, geboren tijdens het eerste huwelijk, is het niet immer noodzakelijk, dat de andere partner de kinderen als de zijne of hare aanvaardt en door hen als ouder wordt geaccepteerd. Tweede huwelijk houdt, zo de hertrouwende kinderen in- | |
[pagina 23]
| |
brengt, evenwel steeds in beginsel in, dat de wederpartij de ouderrol op zich zal nemen. De gedachte bij de hertrouwende weduwe of weduwnaar, de kinderen een moeder of vader te hergeven, illustreert dit. Uit het vorenstaande is hopelijk voldoende duidelijk gebleken, dat de huwelijkssluiting steeds voorwaarde is tot gezinsvorming en -uitbreiding, maar in verband met het laatste niet alleen als een toestemming tot een bepaalde sexuele vrijheid van de echtgenoten t.o.v. elkander kan worden opgevat. Wanneer de bedoeling van de huwelijkspartners, tezamen kinderen voort te brengen, niet tot geboorte leidt, rechtigt de huwelijkssluiting hen niettemin tot ouderschap, dat door adoptie kan worden verworven. Daarbij aanvaardt hij, wiens vrouw een buiten-echtelijk kind ter wereld brengt of hij, die een ongehuwde moeder trouwt, in principe het vaderschap over het kind van zijn vrouw. In principe ook nemen hertrouwenden elkanders kinderen als beider kinderen aan. De echtverbintenis is een morele verbintenis, die zich in werking niet tot de echtgenoten en hun beider biologische kinderen beperkt, maar verder gaat. Zij kan zich ook uitstrekken over de biologische kinderen van één van beide echtgenoten en bij anderer goedvinden tevens over kinderen van derden. In het licht van de tot dusverre gemaakte opmerkingen over het huwelijk is een werkdefinitie van het gezin te geven, die - anders dan de definitie van MacIver - werkelijk al het sociologische in zich heeft en daarbij niet van psychologische inhoud is gespeend. Deze zou, volgens de schrijver, kunnen luiden: Het gezin is een, door huwelijk tot stand gekomen, aan een bepaalde huishouding gebonden, morele, emotionele en coöperatieve eenheid, gevormd door ten hoogste de huwelijkspartners en een aantal ongehuwde kinderen, die hen als ‘vader’ en ‘moeder’ beschouwen en die op hun beurt door hen als ‘hun’ kinderen worden beschouwd, en door tenminste, ofwel beide echtgenoten, ofwel een echtgenoot plus een kind, dan wel twee kinderen. In de tijd wordt de samenstelling van het concrete gezin gewijzigd. Het huwelijk doet de groep ontstaan; echtscheiding, geboorte, overlijden, alsmede het wegtrekken der kinderen uit het ouderlijk huis brengen wijzigingen in de groepssamenstelling en tenslotte wordt het verband opgelost. | |
[pagina 24]
| |
Het gezin als groep is een groep, die hoogstens twee generaties omvat. Het incesttaboe verbiedt sexuele gemeenschap en huwelijk tussen de kinderen, wat er toe leidt, dat de door huwelijk ontstane groep een relatief geringe levensduur heeft. De familie, op welk selectief beginsel dan ook gebaseerd, kan zich vele eeuwen handhaven, het gezin wordt slechts bij zeer hoge uitzondering een eeuw oud. Niettemin kan het t.a.v. individu en samenleving een gewichtiger rol vervullen dan dat grotere, duurzamer verband, waarvan het deel is. Het gezin heeft de volgende drie onderscheidbare, doch niet te scheiden aspecten: structuur, functie en psychologisch klimaat. Met een korte aanduiding van wat hier onder deze drie aspecten zal worden begrepen, moge worden volstaan. Als de structuur van het gezin wordt dan opgevat het geheel van door de cultuur genormeerde betrekkingen tussen de leden van het gezin.Ga naar eind17) De gezinsfunctie wordt geacht te zijn het aandeel, dat het gezin heeft in de vervulling van de eisen tot handelen, door de cultuur aan de samenlevingsleden gesteld.Ga naar eind18) Onder het psychologisch klimaat wordt verstaan de wijze, waarop de gezinsgenoten de door de cultuur genormeerde gezinsbetrekkingen en -activiteiten individueel beleven. Deze drie begrippen vormen mede de basis van iedere werkelijk relevante sociaal-wetenschappelijke verhandeling over het gezin.
In ieder gezin, dat wordt gevormd door een ouderpaar, alsmede twee zoons en twee dochters van uiteenlopende leeftijd, laat zich een achttal karakteristieke betrekkingen waarnemen, n.l. die tussen man en vrouw, vader en zoon, vader en dochter, moeder en zoon, moeder en dochter, broer en zuster, oudere broer en jongere broer en tenslotte tussen oudere en jongere zuster. Murdock, die deze relaties summier, maar buitengewoon helder behandelt, brengt naar voren: ‘These relationships, with their most typical features, are as follows: Husband and wife: economic specialization and cooperation; sexual cohabitation; joint responsibility for support, care, and upbringing of children; well defined reciprocal rights with respect to property, divorce, spheres of authority, etc.. Father and son: economic cooperation in masculine activities under leadership of the father; obligation of material support, vested in father during childhood of son, in son during old age of father; responsibility of father for instruction and discipline of son; duty of obedience and | |
[pagina 25]
| |
respect on part of son, tempered by some measure of comradeship. Mother and daughter: relationship parallel to that between father and son, but with more emphasis on child care and economic cooperation and less on authority and material support. Mother and son: dependence of son during infancy; imposition of early disciplines by the mother; moderate economic cooperation during childhood of son, early development of a lifelong incest taboo; material support by son during old age of mother. Father and daughter: responsibility of father for protection and material support prior to marriage of daughter; economic cooperation, instruction, and discipline appreciably less prominent than in father-son relationship; play-fulness common in infancy of daughter, but normally yields to a measure of reserve with the development of a strong incest taboo. Elder and younger brother: relationship of playmates, developing into that of comrades; economic cooperation under leadership of elder; moderate responsibility of elder for instruction and discipline of the younger. Elder and younger sister: relationship parallel to that between elder and younger brother but with more emphasis upon physical care of the younger sister. Brother and sister: early relationship of playmates, varying with relative age; gradual development of an incest taboo, commonly coupled with some measure of reserve: moderate economic cooperation; partial assumption of parental role, especially by the elder.’Ga naar eind19) In alle culturen worden in het ‘normale’ gezin, dat naast de ouders minstens twee meisjes en twee jongens omvat, deze acht betrekkingen gevonden. Wat Murdock ‘the typical traits’ van die betrekkingen noemt, vertegenwoordigt voor de schrijver de structuur van het ‘volledige’, van tijd en plaats losgemaakte gezin. Gezags- en kameraad-schapsverhoudingen van een geheel eigen kleur, een bijzondere verdeling van rechten en plichten, specifieke verantwoordelijkheden en een incesttaboe, dat geldt t.a.v. bepaalde leden van de groep onderling, zijn de universele grondbeginselen van het instituut ‘het gezin’. Zij hangen ten nauwste samen met de functie - overigens een veelzijdige functie -, die het gezin, ongeacht de samenleving waar het deel van is, vervult. De structuur van het gezin laat zich voor een belangrijk deel herleiden | |
[pagina 26]
| |
tot het huwelijk, dat als éénmaal gesloten ‘contractuele’ overeenkomst niet alleen bepaalde rechten en plichten van de echtgenoten jegens elkander vastlegt, maar tevens in zekere mate richtinggevend is inzake de betrekking ouder-kind. Los van het huwelijk als zodanig werken echter in de gezinsbetrekkingen door zekere beginselen, die liggen besloten in de samenleving in het algemeen. Daaronder is de verschillende waardering van de beide sexen te noemen, de verschillende waardering, die aan de levensstadia wordt toegekend, alsmede het enkele malen eerder genoemde incesttaboe. (Wat het laatste aangaat, verdient het, om misverstand te voorkomen, misschien aanbeveling, op te merken, dat het incesttaboe zich zeker niet altijd beperkt tot de kring van broers en zusters, maar dat het zich soms zelfs uitstrekt tot niet-verwanten.) Door het huwelijk als morele verbintenis tussen man en vrouw worden de verhoudingen tussen de gezinsleden voor een aanzienlijk deel geconstitueerd. Maar het behoeft geen betoog, dat deze ‘factor’ en de zojuist genoemde beginselen, ofschoon zij bijeen de afzonderlijke universeel gegeven betrekkingen in hun eigenaardigheid begrijpelijker maken, de sfeer van het gezin niet uitsluitend kunnen bepalen. Het gezin is immers zowel instituut als groep van elkander psychisch beïnvloedende individuen. De groepsleden zijn in voortdurende psychische wisselwerking. De gemaakte acht-deling is geenszins in strijd met de werkelijkheid, doch de werkelijkheid is meer dan acht afzonderlijke betrekkingen. Het is een patroon van geestelijke en psychische interactie, waarin zich de afzonderlijke betrekkingen weliswaar laten onderscheiden, maar waarin zij zijn geïntegreerd. Als groep gezien is het gezin een Gemeinschaft, d.w.z. een eenheid, door de gevoelsmatige gebondenheid van de leden aan elkander en aan de ‘Neubildung’, die het resultaat is van hun gemeenschappelijke contactname. Dat dit het geval is, is van de allergrootste betekenis voor degeen, die een dieper inzicht verlangt in de positie, die het gezin in de samenleving inneemt en kan gaan innemen. Zoals men weet, was het de Duitse socioloog Ferdinand Tönnies, die in de vorige eeuw een boek het licht deed zien, dat later tot het uitgangspunt is geworden van veler visie op de maatschappelijke werkelijkheid. De gedachten, die Tönnies in zijn ‘Gemeinschaft und Gesellschaft’ over de sociale werkelijkheid heeft ontwikkeld, worden in hun geheel door niemand aanvaard, doch het in 1887 verschenen boek heeft | |
[pagina 27]
| |
voor de socioloog en niet minder voor de sociaal psycholoog grote waarde behouden. Tezamen met de op het boek uitgebrachte critiek biedt dit werk aan de beoefenaar van de sociale wetenschappen een perspectief, dat door deze slechts in dankbaarheid kan worden aanvaard. Onder de critiek is van uitzonderlijke betekenis Alfred Vierkandt's ‘Gesellschaftslehre’. Vierkandt heeft Tönnies' begrippen ‘Gemeinschaft’ (gemeenschap) en ‘Gesellschaft’ (maatschappij) aanzienlijke verdieping gegeven. Ofschoon het een open vraag blijft, of de door deze auteur gevolgde methode de toets der rationele critiek kan doorstaan, lijkt Vierkandt toch kans gezien te hebben, door te stoten tot de psychologische grondslagen van de verschillende historische vormen van samenleving. Vierkandt leidt het sociale leven af uit de aan ieder individu eigen sociale aanleg. De individuen zijn niet alleen uiterlijk, maar evenzeer - zo niet meer - innerlijk met elkander verbonden. Het zijn de sociale instincten (Instinkte) of drijfveren (Triebe), die dit laatste veroorzaken. Niet iedere lezer van ‘Gesellschaftslehre’ zal Vierkandt's instincten-conceptie even fraai toeschijnen, maar dit neemt niet weg, dat deze socioloog, of zo men liever wil: sociaal-psycholoog, uit die conceptie tot de ware aard van de verschillende soorten van menselijke verbondenheid weet door te dringen. De mens, aldus Vierkandt, is nimmer volstrekt geïsoleerd; hij is in de ander en de ander is in hem. Dit wordt bijv. geïllustreerd door het zelfgevoel, dat de enkeling innerlijk van een bepaalde andere of bepaalde anderen afhankelijk maakt, doordat hij het slechts kan ontlenen aan het al of niet vermeende beeld, dat dezen zich van hem zouden hebben gevormd. De innerlijke verbondenheid, gaat Vierkandt verder, is sterker, naarmate de verhouding tussen de mensen meer ‘gemeinschaftsnah’ is en zwakker, naarmate deze meer ‘gemeinschaftsfern’ is. Doch hoe gering de innerlijke verbondenheid daar ook mag zijn, zelfs in de maatschappij blijft zij bestaan. Daar, waar dus de verhoudingen het meest ‘gemeinschaftsfern’ zijn, is nog altijd een ‘Sinnverbundenheit’ aanwezig, d.w.z., dat zij, die de maatschappij vormen, de ordenende waarde erkennen van het rechtsstelsel, waaronder wordt geleefd. Zo dient een contract te worden nagekomen, enz. De zinverbondenheid is van louter geestelijke aard, in tegenstelling tot de verbondenheid in de gemeenschap. De gemeenschapsverhouding wortelt in de psyche en wel in het gevoel. Tot zover enkele grote lijnen uit Vierkandt's ‘Gesellschaftslehre’. Deze ter inleiding tot hetgeen door deze socioloog is opgemerkt over het gezin. | |
[pagina 28]
| |
Vierkandt ziet het gezin als, wat hij noemt, een ‘volle Gruppengemeinschaft’, als een groep, die belichaamd lijkt te zijn in haar leden. Hij merkt daar o.m. over op: ‘Wenn das Kind zum Bewusztsein erwacht, so sieht es sich in einen Kreis von Menschen eingeschlossen, der sich gegen alle fremden Menschen in einer gewissen Weise abhebt und ihnen gegenüber zu einer gewissen (gegliederten) Einheit zusammen-schlieszt. Die Familie erscheint vielmehr als der Inbegriff aller ihrer Mitglieder und umgekehrt erscheinen alle dazugehörigen Personen als behaftet mit der Eigenschaft, zu der Familie zu gehören, oder genauer gesagt Glieder der Familie zu sein oder diese in sich zu verkörpern.’Ga naar eind20) En na enkele regels volgt dan: ‘Die Gruppe erscheint als verkörpert in den Individuen, und die Individuen erscheinen als Gruppenträger, gleichsam als durchtränkt mit dem Gruppencharakter. Es handelt sich dabei um ein einziges Verhältnis des Menschen zu seiner Umgebung, an dem nur zwei verschiedene Seiten zu unterscheiden sind. Die Gemeinschaftshaltung ist auf einen einheitlichen Gegenstand gerichtet, der jedoch in zwei verschiedenen Formen erfaszt wird: der Einzelne fühlt sich einerseits mit dem Ganzen verbunden, anderseits mit den einzelnen Menschen, die ihm dieses Ganzes repräsentieren’. Een derde citaat uit dit boek is verantwoord, omdat Vierkandt ons nog meer het bijzondere psychologische klimaat van het gezin weet te schetsen: ‘Obwohl sich das Gemeinschaftsverhältnis bei diesem Typus (de “volle Gruppengemeinschaft”, Schr.) eigentlich nur auf die Gruppe richtet, wird es doch erlebt als enge Verbundenheit von Person zu Person. Die Gruppenangelegenheiten durchdringen bei diesem Typus noch das Leben aller Individuen nach allen Richtungen hin. Die Einzelnen leben zwar durchaus nicht uneingeschränkt, aber doch in weiter Ausdehnung in den Interessen und Angelegenheiten der Gruppe. Und überall, wo sie sich in dieser Weise verhälten, also bei allem gemeinschaftlichen Tun und Verhalten, da entfaltet sich das “Wirbewusztsein”. In ähnlicher Weise vollzieht sich die Ausweitung des Ich da, wo ein einzelner in einer Gruppenangelegenheit etwas erlebt oder erleidet (z.B. ein Unrecht von einer anderen Gruppe erfährt) und andere Angehörigen seiner Gruppe Zuschauer dieser Erlebnisse werden: die Zuschauer erleben dann “seine” Angelegenheit als “ihre” Angelegenheit, weil das Erlebnis des Genossen ein Erlebnis der Gruppe ist. Die spezifische Färbung des Bewusztseins ferner, die dem Gemeinschaftszustand entspricht; sowie überhaupt die mit ihm verbundene meist unbewust bleibende psychophysische Haltung (in | |
[pagina 29]
| |
der Richtung der Vertrautheit, Sicherheit, Entspannung usw.) kommt dabei in diesem Typus in starkem Masze zur Geltung, weil der Einzelne sich fortwährend von der Gruppe umgeben fühlt, da seine sämtlichen Genossen ihm diese fortgesetzt verkörpern. Sie beeinfluszt alle interindividuellen Beziehungen und gibt ihnen einen eigenen Reiz, auch wenn sie nur einen kleinen Kreis innerhalb der Gruppe umfassen und es sich dabei um keine Gemeinschaftsangelegenheiten handelt’.Ga naar eind21) Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat het psychologische klimaat van het gezin ooit in zo weinig woorden zo treffend werd geschetst als door Alfred Vierkandt. Het gezin is een deel van de ‘wij’-wereld. Hier geldt niet de anonimiteit, maar is de gehele persoon in de tussen-menselijke verhoudingen betrokken; hier kan het individu volledig zich-zelf zijn en het geeft zich zonder reserve zoals het is. Hier is de enkeling niet enkel, niet alleen, doch in wezenlijk samen-zijn. Hier zijn de omringende dingen vertrouwde dingen. Hier gaat de gevoelsdaad vóór de verstandsdaad. In het gezin is de mens geborgen, juist, omdat hij zich bloot geeft. Het geeft te denken, dat in de Duitse taal het woord ‘unheimlich’ voorkomt, een afleiding van ‘Heim’ en dat dit woord de betekenissen heeft: akelig, naar, angstig, angstwekkend, griezelig.Ga naar eind22) Het thuis is dus waarschijnlijk voor de gemiddelde mens het prettige, het rust-gevende, het geruststellende. Heeft het gezin immer dit ‘Gemeinschafts’-karakter? Wie de werkelijkheid heeft aanschouwd, weet, dat er gezinnen zijn, die tal van kenmerken van de ‘volle Gruppengemeinschaft’ missen. Dit zijn evenwel de gezinnen in manifeste of latente ontbinding. Het zijn de door uiteenlopende oorzaken gedesorganiseerde gezinnen. Soms is de huwelijks-norm uitgehold, dan weer is het ouderpaar onvoldoende in staat de conflicten van zijn kinderen te begrijpen, enz. De oorzaken van het ‘Gemeinschafts’-verlies binnen het gezin mogen wortelen in de karakterstructuur van de meest direct betrokkenen of in de maatschappij, waaraan zij deel hebben, de hunkering naar de gezinsgemeenschap blijft zich doen gevoelen. Waar men kennis draagt van de gezinsgemeenschap als menselijke ontplooiingsmogelijkheid, wordt die gemeenschap steeds verlangd. Ondanks incidenteel optredende verzakelijking tussen de gezinsleden, is de ‘Gemeinschafts’-verhouding typisch voor het gezin. In algemeenheid ontwaren wij dus een samengaan van de beschreven (objectieve) structuur en het juist behandelde (subjectieve) psychologi- | |
[pagina 30]
| |
sche klimaat in het gezin. Dat een innerlijk verband bestaat tussen deze grootheden is wel zeker. Krachtens de eenheid van de menselijke persoon moet er een ergens absoluut begrensde, - zij het wellicht uiterst dynamische - verhouding bestaan tussen de norm, die de mens kan aanvaarden en de gevoelens, die in hem leven. Van welke aard die verhouding echter is, kan door de empirische sociale wetenschap in haar huidig ontwikkelingsstadium niet worden bepaald. (Vast kan worden gesteld, dat de relatie tussen structuur en psychologisch klimaat in geen geval causaal is, doch dit is een betrekkelijk negatieve conclusie, i.v.m. de vraagstelling). Vierkandt spreekt herhaaldelijk over de aangelegenheden van het gezin in het raam van zijn beschouwing van het psychologisch klimaat binnen dit instituut. Uit het geciteerde wordt evenwel niet duidelijk, welke die aangelegenheden zijn. Wat daaruit wel duidelijk wordt is, dat de Duitse socioloog de door hem gesignaleerde psychische kenmerken onverbrekelijk verbonden acht met de aard en de intensiteit der activiteiten, door gezinsleden als gezinsleden ontplooid. Kwam bij de behandeling van de gezinsstructuur het begrip functie reeds aan de orde, hier doemt het opnieuw op. Op één der vorige bladzijden sprak de schrijver van drie onderscheidbare, doch niet te scheiden aspecten van het gezin: structuur, functie en psychologisch klimaat. Bij het verband tussen het eerste en laatste begrip werd zo juist nader stil gestaan. De vraag rijst nu, van welke aard de samenhang is tussen functie enerzijds en structuur en klimaat anderzijds. Alvorens hierop een antwoord te kunnen geven, dient het functionele aspect in historisch perspectief te worden bezien. Wordt de blik gericht op de functie van het gezin, dan blijkt, dat deze altijd meervoudig is. In deze meervoudigheid tekent zich een grote verscheidenheid af naar gelang tijd en plaats, doch daardoor blijft het steeds geldende niet verborgen. Critische analyse brengt aan het licht, dat het gezin, ongeacht het bijzondere, culturele milieu, altijd volgende functies vervult: een sexuele, een reproductieve, een koesterende, een opvoedkundige (‘socialisering’ der jeugdigen) en een economische (productie en consumptie). Maar soms is de sexuele functie uitsluitend een functie van het gezin, zoals met name onder bijv. de katholieken, voor wie buitenechtelijk verkeer immers een morele onmogelijkheid is, een ander maal wordt deze functie door het gezin gedeeld met een ander instituut. De opvoedkundige functie kan vandaag nog geheel aan het | |
[pagina 31]
| |
gezin toevallen, terwijl zij morgen door verschillende instituten wordt vervuld. Het zijn slechts twee illustraties van de functionele variabiliteit, die door historisch onderzoek wordt onthuld. Het gezin heeft zelden een langdurig ‘octrooi’ t.a.v. de vijf genoemde functies. Het heeft daarom goede zin, zich steeds af te vragen, in hoeverre het in een gegeven situatie het ‘alleenrecht’ op deze functies uitoefent. Het is van het grootste belang, te weten, of het een functie, die het uitoefent, al dan niet met een instituut of meerdere andere instituten deelt. Dit geldt natuurlijk niet alleen met betrekking tot de boven genoemde functies (de kernfuncties), maar ook met betrekking tot andere, die zouden kunnen worden aangeduid als variabele randfuncties. De cultuur, d.i. het geheel van psychisch-geestelijke inhouden, dat de samenlevingsleden gemeen hebben, is een verandering weerstrevend geheel in haar normatief aspect. Zij constitueert de als permanent bedoelde tussenmenselijke ordeningen, die worden aangeduid als instituten. Zij plaatst mensen in typische onderlinge morele relatie en zet hen aan tot bepaalde activiteiten in die relatie. Maar als direct gevolg van het creatieve denken en/of onder invloed van gewijzigde omstandigheden van uiteenlopende aard ondergaat het normenstelsel verandering. Hoe precies het verband ligt tussen norm en niet-norm laat zich door empirisch onderzoek niet verklaren: dit is en blijft een probleem van wijsgerig karakter. Wel valt door empirisch onderzoek vast te stellen, dat mettertijd de normen veranderen, onder invloed van andere sociale factoren. Nieuwe opgaven worden gesteld, oude vragen om efficienter vervulling. Bestaande instituten krijgen deel aan de vervulling van de bijgekomen taken, terwijl nieuwe instituten ontstaan. De efficientere vervulling van sommige taken kan slechts dan worden gerealiseerd, wanneer er functie-overdracht plaats vindt tussen de oude instituten. Overigens spreekt het vanzelf, dat naarmate de cultuur dynamischer is, de mogelijkheid potentieel groter wordt, dat een discrepantie ontstaat tussen de (altijd normatieve) functies, die geacht worden een zeker instituut toe te vallen, en de reële activiteiten, die in dit institutionele verband worden ontplooid. Het is duidelijk, dat langduriger gezamenlijk arbeiden - wat immers betekent tezamen duurzaam in eenzelfde situatie zijn - het tussenmenselijk contact bevordert. Zich gemeenschappelijk gesteld weten tegenover de volbrenging van een blijvende taak brengt bijeen in psychologische zin, schept, resp. versterkt de emotionele verbondenheid. | |
[pagina 32]
| |
Wanneer man, vrouw en kinderen allen betrokken zijn in één en hetzelfde bedrijf, dan is - alle overige omstandigheden gelijk - een hechter emotionele binding tussen hen te verwachten dan in het geval, dat zij niet tezamen in één bedrijf zijn betrokken. Het is een willekeurig voorbeeld van het verband tussen functie en klimaat. Functieverlies vergemakkelijkt de verzwakking der emotionele verbondenheid tussen de personen, die in institutionele verhouding staan t.o.v. elkander. Dit betekent echter niet, dat functieverlies ook noodzakelijk samengaat met een zodanige verzwakking. De feiten wijzen uit, dat een zeer aanzienlijk functieverlies kan samengaan met zelfs een versterking van de onderlinge banden. De geschiedenis van het modern-Westers gezin levert daarvan een sprekend voorbeeld. Tussen structuur, psychologisch klimaat en functie van het gezin bestaat onmiskenbaar een innerlijk verband, doch bij de huidige stand van de sociale wetenschap - en hier is vooralsnog een belangrijke lacune - is het onmogelijk om de samenhang tussen deze drie grootheden in een op alle concrete situaties toepasbare formule te vatten. Wij ontwaren in de geschiedenis een parallellisme van sociale verschijnselen, dat generaliserende beschouwingen mogelijk maakt. Het sociale gebeuren is menselijk gebeuren en daar de wetenschappelijke onderzoeker, die de maatschappelijke evolutie tot zijn ‘object’ van studie maakt, zelf mens is, is hij tot op zekere hoogte in staat tot adequate interpretatie van de samenhang tussen de verschijnselen, die van de evolutie deel zijn. Cultuur en maatschappij blijken zich evenwel allerminst harmonisch en gelijkmatig te ontwikkelen en dit maakt volstrekte generalisatie onmogelijk. De uitzonderingen op de regel zijn bijna frequenter dan het aantal gevallen, dat zich naar de regel ‘voegt’ ... Slechts in de concrete, plaatselijk-tijdelijk gebonden situatie is misschien de innerlijke samenhang tussen gezins-structuur, -klimaat en -functie verantwoord te duiden, vooropgesteld dan, dat de aan die duiding ten grondslag liggende mensbeschouwing als juist mag worden aanvaard. Oldendorff vindt - en schrijver sluit zich daar volledig bij aan -: ‘Sociale betrekkingen, sociale processen, sociale verschijnselen, enz. spelen zich af in en tussen mensen. Onze beoordeling en onze verklaring van het sociale gebeuren is in hoge mate afhankelijk van onze opvatting omtrent de aard van de menselijke persoon. Ook in de z.g. positieve sociale wetenschappen speelt deze opvatting een onvermijdelijke rol. Het sociale leven verschijnt immers in een geheel ander | |
[pagina 33]
| |
licht naar gelang de onderzoeker de mens opvat als een gedetermineerd product van een collectiviteit of als een fundamenteel vrij en zelfstandig wezen.’Ga naar eind23) Oldendorff komt dan tot de conclusie, dat de mens tegelijkertijd vrij en gebonden is. Het is misschien niet overbodig op te merken, dat dit eveneens schrijvers overtuiging is, omdat vanuit die overtuiging de vijftig jaren van Nederlandse gezinsontwikkeling zullen worden geinterpreteerd.
Het gezin wordt geconstitueerd door het huwelijk, dat in zijn tijdelijk-plaatselijke bijzonderheid èn blijvend van invloed is op de gezinsverhoudingen, èn een aanwijzing geeft van de morele relatie, die tussen gezin en andere instituten bestaat. Eenmaal geconstitueerd heeft deze kleinste verwanteneenheid, als ieder ander sociaal instituut, een structuur, een functie en een psychologisch klimaat. Huwelijk, structuur, functie en psychologisch klimaat vormen de vier ‘vertrekpunten’ bij iedere in sociaal-wetenschappelijk opzicht adequate analyse van de veranderingen, die zich in karakter en positie van het gezin, in welke samenleving dan ook, voltrokken. De richting, waarin het verdere onderzoek gaat, wordt in eerste instantie bepaald door deze these. |
|