Het veranderend gezin in Nederland
(1957)–G.A. Kooy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 10]
| |
It is the matrix of human personality. To this small primary group the state entrusts the initial care and training of its future citizens in the most formative period of their lives. This makes home and family the centre of our total culture pattern.’Ga naar eind2) Het door Baber geponeerde is daarom volledig juist, omdat het gezin in de Westerse wereld steeds meer geïndividualiseerd raakte. Het heeft mettertijd aanmerkelijk aan zelfstandigheid binnen de maatschappelijke totaliteit gewonnen. In de niet-Westerse samenleving laat zich gemeenlijk een duidelijke hiërarchie onderkennen in de veelheid van moreel-juridische, transpersonale ordeningen, waarbinnen het menselijk leven blijkt te worden geleefd. Dit is bij ons nog nauwelijks het geval. Terwijl gezin en gezinsleven in onze moderne samenleving zich weliswaar in het algemeen nog wel voegen naar bepaalde regels van normatieve aard, is het gezin voor velen onzer een autonome instelling in die zin, dat het niet gebonden is aan door andere instituten als kerk, familie en buurt, gegeven voorschriften. Het is door zijn aanmerkelijk gegroeide zelfstandigheid, dat het gezin in het Westen voor de toekomstige maatschappelijke ontwikkeling een steeds belangrijker rol is gaan spelen. Meer dan ooit tevoren het geval was, wordt de emotionele ontwikkeling van het individu in onze huidige Westerse samenleving door het gezin bepaald. Dit feit is op zichzelf eigenlijk reeds voldoende rechtvaardiging voor omvangrijke sociologische, sociografische en sociaal-psychologische studie van ons gezinsleven. Voegt men hìerbij nog het feit, dat bij steeds toegenomen verwachtingen van het gezins- en huwelijksleven zich steeds meer huwelijks- en gezins-ongeluk manifesteert, dan blijken zulke studies zelfs dringend gewenst. Als empirische wetenschappen kunnen en mogen sociologie en sociale psychologie de doelen, die de enkelingen en groepen zich stellen, niet normatief beoordelen, doch hun vraagstellingen dienen wel bepaald te zijn vanuit de verantwoordelijkheid hunner beoefenaars om de moeilijke problemen, waar mens en maatschappij in het Westen vandaag mee worden geconfronteerd, naar vermogen te verhelderen. Deze wetenschappen zijn in hun huidige stadium zover ontwikkeld, dat socioloog en sociaal-psycholoog bij machte zijn om de innerlijke samenhang tussen talloze, van de persoonlijke en sociale werkelijkheid deel uitmakende, verschijnselen adequaat te duiden. Wanneer zij zich inderdaad ernstig zetten tot bestudering van het gezinsleven, dan zijn zij in staat een wezenlijke bijdrage te leveren tot de oplossing van de zich voordoende gezinsproblematiek, waarvan de overwinning één der belangrijkste | |
[pagina 11]
| |
voorwaarden vormt voor een stabiele en gelukkige toekomst van mens en maatschappij in het Westen. Uitgaande van onze tot dusverre zeer beperkte sociaal-wetenschappelijke kennis van het Nederlandse gezin en van de blijkbare noodzaak tot diepgaand inzicht in de ontwikkelingstendenties, die zich in het moderne gezinsleven voordoen, meende schrijver dezes een bescheiden deel van een langzamerhand oude schuld der wetenschap jegens de maatschappij in te lossen door: een sociologisch en sociaal-psychologisch onderzoek in te stellen naar de veranderingen, die zich in de positie en het karakter van het Nederlandse gezin in de laatste halve eeuw hebben voltrokken. Ongetwijfeld zal dit onderzoek duidelijk het stempel dragen van de onrijpheid der internationale gezinssociologische theorie, alsook van de onmogelijkheid voor een individuele onderzoeker, die op eigen financiële middelen is aangewezen, de verlangde data alle te verkrijgen. Gehoopt kan slechts worden, dat het bespeurbare tekort de mede-beoefenaars der sociale wetenschappen in Nederland mag stimuleren tot verder onderzoek van het Nederlands gezinsleven.
Het is niet doenlijk op een voor ieder bevredigende wijze de grens te trekken tussen sociologie en sociale psychologie. Van beide wetenschappen zijn de meest uiteenlopende definities gegeven en nog niemand is er in geslaagd, een voor zelfs weinigen aanvaardbare synthese van deze definities tot stand te brengen. Nu ligt het niet op de weg van degeen, die het Nederlandse gezin van sociologisch en sociaal-psychologisch gezichtspunt uit benadert, een breedvoerige theoretische verhandeling te geven over object en methode van genoemde nabuurwetenschappen. Wanneer hij echter uitdrukkelijk aangeeft bij zijn behandeling van het Nederlandse gezin beide zienswijzen te willen toepassen, dan is toch - juist vanwege het verschil van inzicht in de vakkring over wat sociologie en wat sociale psychologie heten moet - alleszins gewenst, dat hij zijn kijk op het object van sociologie en sociale psychologie duidelijk uiteenzet. Oldendorff zegt ergens: ‘De sociale werkelijkheid (waar het gezin immers deel van is. Schr.) is een menselijke werkelijkheid. Feiten en toestanden, structuren en betrekkingen worden pas sociaal relevant door | |
[pagina 12]
| |
hun betrokkenheid tot mensen en mensengroepen. En die menselijke werkelijkheid is een levende en zichzelf be-levende werkelijkheid; feiten, toestanden, verhoudingen en gebeurtenissen ontlenen hun volledige betekenis voor het sociale leven dan ook pas aan de wijze, waarop zij worden beleefd, ervaren of ondergaan,’Ga naar eind3) Dit korte citaat impliceert een verwijzing naar de ‘tweezijdigheid’ van het maatschappelijk leven. De samenleving heeft zowel vorm als inhoud of, zo dit beeld weinig verhelderend werkt en onvoldoende aansluiting vindt bij de ‘tweezijdigheid’: een objectieve en een subjectieve kant. Daar het menselijk leven wordt geleefd binnen moreel-juridische, transpersonale ordeningen, heeft het vorm, gestalte, dus een objectief karakter. Tussen de individuen laten zich relatief duurzame en constante verhoudingswijzen waarnemen van morele aard. Daar deze verhoudingswijzen echter bestaan tussen subjecten met een eigen individuele beleving van hun mede-menselijk zijn, heeft de samenleving evenzeer een subjectieve zijde. De subjectieve en de objectieve kant van de maatschappij bezitten ieder een ‘eigenwettelijkheid’, waarom een duiding van het sociale gebeuren als totaliteit nimmer verantwoord kan plaats vinden door middel van één enkele discipline. Volgens schrijvers oordeel heeft de sociologie tot opgaaf de wetenschap te zijn van de sociale instituten, hun structuren, functies en onderlinge betrekkingen. De taak van de sociale psychologie is zijns inziens de wetenschap te zijn van de individuele mens als deelnemer aan het sociale leven. Dit betekent, dat voor hem de sociologie het objectieve aspect van de cultuur voor niet meer dan een deel in haar beschouwingen betrekt, terwijl de sociale psychologie het gehele subjectieve aspect van de cultuur bestrijkt. In de aangegeven objectbeperking, die overigens door lang niet alle beoefenaars van sociologie en sociale psychologie wordt gehandhaafd, lijkt de enige mogelijkheid te liggen tot verantwoorde interpretatie van het sociale gebeuren. Bij een poging om de ontwikkeling van het Nederlandse gezinsleven in oorzaak en gevolg te begrijpen wordt dan ook het boven aangegeven onderscheid tussen sociologie en sociale psychologie voortdurend voor ogen gehouden. Het gaat bij zulk een poging immers om zowel de levensorde van het gezin als om de beleving van de geldende orde door de individuele gezinsleden. De levensorde gaat het subjectief-individuele te boven, zij draagt een ethischjuridisch karakter. De beleving daarentegen blijft gevangen binnen het subjectief-individuele, ook al wordt een beleving door meerdere personen | |
[pagina 13]
| |
gedeeld. Als levensorde is het gezin object van de sociologie, als groep van zichzelf en hun wereld belevende individuen is het object van de sociale psychologie. Met dit verschil als leidraad voor het onderhavige onderzoek in gedachten, behoeft de studie echter weer niet uiteen te vallen in twee gescheiden delen. De beide benaderingen van de sociale werkelijkheid kunnen beurtelings worden toegepast op een wijze, waardoor hun respectievelijke resultaten binnen eenzelfde hoofdstuk tezamen een plaats vinden kunnen. Het gezin is niet uitsluitend een Westers instituut; het wordt ook in andere culturen aangetroffen. Door deze universaliteit van het gezin wordt het mogelijk, gezinskarakteristieken op te sporen, die zowel binnen als buiten onze cultuurkring aanwezig zijn en waren. Zodoende verrijst het beeld van hèt gezin, van een instituut, losgemaakt van tijd en plaats. Dit beeld, altijd aanwezig in de bijzondere tijdelijk-plaatselijke werkelijkheid als grondpatroon dier werkelijkheid, dient onderkend te zijn, wil een werkelijk systematische en relevante sociaalwetenschappelijke analyse van de concrete gezinssituatie in een bepaald land op een bepaald tijdstip mogelijk zijn. De onderzoeker van het Nederlandse gezin, die het bijzondere van dit gezin wenst te onthullen, kan dit slechts met behulp van voorafgaande beeldvorming van wat t.a.v. het gezin algemeen is. Zonder zulk een beeldvorming zal zijn analyse wis en zeker voorbij gaan aan aspecten, die evenzeer als de wel beschouwde aspecten de aandacht vereisen. Dit verklaart, waarom in de eerste fase van een onderzoek naar een halve eeuw Nederlandse gezinsontwikkeling de aandacht van de onderzoeker niet is gericht op het Nederlandse gezin, maar op het gezin als universeel instituut. Het Nederlandse gezin is een Westers gezin, wat wil zeggen, dat het deel had en heeft aan de ontwikkeling, die het ganse Westen kenmerkt. De Nederlandse gezinsproblematiek is naast een bijzondere, uitsluitend voor Nederland kenmerkende, ook een voor het gehele Westen kenmerkende problematiek. Sommige verschijnselen mogen zich uitsluitend binnen onze nationale grenzen voordoen, de meeste echter grijpen over deze grenzen heen, al vertonen zij op ons vaderlands territoir wellicht een eigen intensiteit en frequentie. Verschillende buitenlandse auteurs nu hebben zich met de Westerse gezinsontwikkeling in generaliserende beschouwingen bezig gehouden. Wie de Nederlandse ontwikkeling wil onderkennen, mag - vooral, omdat Nederlandse studies hem beslist onvoldoende aanknopingspunten bieden - aan die generaliserende be- | |
[pagina 14]
| |
schouwingen niet voorbij gaan. Met het beeld, dat hij zich van het gezin vormde, als richting-bepalend voor ogen, zal hij de data en conclusies uit de gesignaleerde buitenlandse werken critisch moeten beschouwen. Eerst na deze (tweede) fase van het onderzoek wordt een enigermate onthullend onderzoek naar 50 jaar Nederlandse gezinsontwikkeling reële mogelijkheid. De noodzaak van de beide boven geschetste onderzoekfasen zou in twijfel kunnen worden getrokken. Zo inderdaad twijfel daaraan mocht zijn gerezen, zal het volgende voldoende zijn om deze weg te nemen. Wetenschap immers vraagt duidelijke begripsbepaling, wetenschap ook eist de vorming van algemene theorie, waaruit de geconstateerde bijzondere feiten kunnen worden geïnterpreteerd. Dat de theorie niet star mag zijn, zelfs geheel onhoudbaar kan blijken in het licht van nieuwe feiten, is duidelijk, maar het doet hier weinig ter zake. Wanneer voor de groei der wetenschappelijke kennis duidelijke begripsbepaling en vorming van theorie vereisten zijn, dan is de noodzaak van de eerste onderzoekfase onmiskenbaar. Want tot dusverre werd, ondanks de bijna fabelachtige voortgang in het Amerikaanse gezinsonderzoek, aan de begripsvorming en de theorie door gezinssocioloog en -psycholoog zeer onvoldoende aandacht gegeven. Weliswaar werden ‘aspect-theorieën’ opgebouwd, maar een houdbare ‘overall-theorie’ is niet aan te wijzen. Schrijver dezes pretendeert uiteraard niet, dat zijn poging een ‘overall-theorie’ te scheppen geslaagd moet heten, doch wel waagt hij te stellen, dat die poging - gegeven de onbevredigende ontwikkeling der gezinssociologische theorie - noodzakelijk was. De generaliserende studies over de Westerse gezinsontwikkeling buiten beschouwing te laten bij het onderhavige onderzoek ware zonder meer dwaasheid. Nergens in de weinig omvangrijke Nederlandse gezinsliteratuur wordt de evolutie van ons gezinsleven in haar volledigheid recht gedaan. Steeds weer moet worden geconstateerd, dat het accent valt op de gezinsfunctie, terwijl daarbij sommige andere aspecten, zo zij niet geheel achterwege blijven, onbevredigend worden behandeld. Bij deze stand van zaken is oriëntatie t.a.v. de Westerse gezinsontwikkeling in haar algemeenheid - een mogelijkheid, geboden door het bestaan van een omvangrijke buitenlandse literatuur daarover - onmisbaar. Is die ontwikkeling met behulp van de eigen theorie in haar grote lijnen beschreven en geïnterpreteerd, dan doet zich de vraag voor, in hoeverre de evolutie van het Nederlandse gezin een bijzonder variant vormt op het | |
[pagina 15]
| |
algemeen-Westerse ontwikkelingspatroon. Op dit moment en niet eerder wordt de schaarse literatuur over het Nederlandse gezin van werkelijk belang. Is het onderzoek in zijn beide eerste fasen geheel literatuur-onderzoek, in zijn laatste fase kan het dat niet uitsluitend, zelfs niet overwegend zijn, wil het beantwoorden aan zijn doelstelling. De toepassing van op zijn minst nog één andere methode dan die der literatuurstudie is vereist. Een aanvulling van het beperkte aantal data, dat door de onderzoekers van het Nederlandse gezin tot dusverre werd verzameld, kan o.m. verkregen worden door raadpleging van het vrij omvangrijke statistische materiaal, dat hier te lande werd verzameld. Nederland bezit sinds meer dan 100 jaar een goede bevolkingsstatistiek, die voortdurend meer werd gedifferentiëerd. Het was middels die bevolkingsstatistíek, dat schrijver het voor zijn doel bestaande tekort in de literatuur over het Nederlandse gezin trachtte te verkleinen. Deze studie draagt dus het karakter van een ‘studeerkamer-studie’. Hopelijk wordt zij in een afzienbare toekomst gecompleteerd door een onderzoek ‘te velde’. |
|