Het veranderend gezin in Nederland
(1957)–G.A. Kooy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 36]
| |
sedert ruwweg een tweehonderd jaar geleden en in welke algemeen-maatschappelijke samenhang deze veranderingen optraden. Wanneer gesteld wordt: ‘sedert ruwweg een tweehonderd jaar geleden’, dan is dat weloverwogen. Rond het midden van de 18de eeuw maken zich n.l. in het Westen op zijn minst twee krachten duidelijk voelbaar, die in de navolgende tijd hogelijk bepalend zijn en blijven voor de maatschappelijke verandering. Het zijn het industrialisme en de democratie. ‘De contrasten tussen traditie en vernieuwing, voorts nationale, regionale en lokale tegenstellingen, maken de eeuwen tussen omstreeks 1450 en 1750 bijzonder onoverzichtelijk. Er was tegen het midden van de 18de eeuw, vergeleken met de jaren der renaissance, reeds veel veranderd en toch waren de voorafgaande drie eeuwen minder dynamisch dan de anderhalve eeuw na 1770. We kunnen een grens trekken tussen het tijdperk van overgang, waarin de revolutionnaire krachten ontstonden, maar nog latent bleven, en het tijdperk der voltooiing, waarin de reeds aanwezige krachten de gehele culturele en sociale structuur snel en voor ieder zichtbaar wijzigden.’ Aldus Bouman, die dan vervolgt met: ‘Vóór 1750 was het, zelfs in West-Europa, nog mogelijk de fictie te verkondigen, dat de legitieme machten: het vorstelijk gezag, de privileges van de adel en het prestige van de kerk nog op hechte grondslagen stonden. Een halve eeuw was voldoende om overtuigend te bewijzen in welke mate de traditionele politieke en religieuze legitimiteit waren ondermijnd. Twee revoluties maakten dit, op de grens der getijden, duidelijk: de plotselinge opbloei van het moderne industrialisme in Engeland, waarmee het kapitalisme een nieuwe phase intrad, en de politieke omwenteling in Frankrijk sedert 1789.’Ga naar eind24) Wanneer een onderzoek naar de ontwikkeling van het Westers gezinsleven sedert rond het midden der 18de eeuw het doel is van dit hoofdstuk, dan rijst uiteraard als eerste vraag, welk beeld dat gezinsleven op genoemd tijdstip vertoonde. Het antwoord, dat mag worden gegeven op de vraag, hangt af van het gezichtspunt, waaruit deze wordt gesteld. De individualiserende historiograaf zal tot andere conclusies komen dan de (generaliserende) socioloog. Dit vloeit uit de aard van ieders wetenschappelijk doel voort. De individualiserende historiograaf zal, evenals trouwens de historiserende sociograaf, er naar streven, verschillen van land tot land, van gewest tot gewest en van plaats tot plaats in het licht te stellen. De socioloog zal daarentegen tot oogmerk hebben het zijns inziens typische generale beeld van het gezinsleven in | |
[pagina 37]
| |
het Westen rond 1750 op te sporen. Hij kan - en moet, naar schrijvers mening, ook - vragen, welke algemene karakteristieken het gezinsleven van 1750 in structuur, functie en psychologisch klimaat bezit. Daar het op deze bladzijden een generaliserende vraagstelling betreft, waardoor bovendien niet meer beoogd wordt dan het verkrijgen van een ‘achtergrond’ voor ongeveer twee eeuwen Westerse gezins-ontwikkeling, zal de schets zeer summier zijn en geen gegevens omvatten over plaatselijke of regionale toestanden, die niet onmiddellijk functionneren in het als typisch beoordeelde totaal-beeld.
De Westerse cultuur heeft haar aanzijn gekregen door de versmelting van drie onderscheiden geesteswerelden: de Klassieke, de Joods-Christelijke en de Germaanse. Dat betekent, dat zij hier eerder, daar later ontstond, terwijl in de aanvang op deze plaats het Klassieke, op gene het Joods-Christelijke of Heidens-Germaanse domineerde. Eerst zeer geleidelijk groeide een patroon, dat voor het grootste deel van Europa en de later van daaruit gekoloniseerde werelddelen Amerika en Australië vandaag nog algemeen-geldigheid heeft. De wederzijdse doordringing van drie onderling sterk contrasterende culturen, waaruit een nieuwe cultuur geboren werd, had tot consequentie voor de laatste, dat in haar familie- en gezinsleven min of meer zichtbare, voor de betrokkenen min of meer voelbare, specifieke spanningen ontstonden en zelfs tot op de huidige dag aanwezig bleven. Met name kan worden gedacht aan Christelijke huwelijks-solidariteit versus Heidens-Germaanse loyaliteit jegens de groep der bloedverwanten. Is het overbodig hier verder op in te gaan, wel is het gewenst een aantal punten aan te stippen, die verduidelijken, hoe het Westers gezins- en familie-leven in en door een opbouw uit ‘ongelijksoortige’ elementen een karakter verkreeg, dat zich scherp onderscheidt van het familiale leven uit andere cultuur-kringen. Terwijl elders de volle nadruk valt op de bloedverwantschapsband, ligt in het Romeinse rijk van na het begin der jaartelling, zowel feitelijk als juridisch, het accent op de als privaat-rechtelijk geïnterpreteerde huwelijksband. Dit betekent, dat niet de grotere verwantengroep - de familie -, maar het kleine verband - het gezin - voor het leven van de grootste betekenis is. ‘Deur die ondergang van die conventio in manum en later van die patria potestas, het die Romeinse huwelijk meer dan ooit tevore 'n suiwer private aangeleentheid geword. Alle vorm het | |
[pagina 38]
| |
verdwijn en die verhouding het berus enkel en alleen op die wedersijdse ooreenstemming van die partye, op die bedoeling om as eggenote saam te lewe. Ook die egskeiding is voortaan in meerdere mate 'n persoonlike saak. Dit kon plaasvind óf met onderlinge goedvinding óf deur die wil van een van die partye, want ‘the Romans held that marriage depended on the affection of the parties, and when that affection had ceased either party had the right to dissolve the marriage.’Ga naar eind25) Al is echtscheiding formeel gemakkelijk te bewerkstelligen, dat behoeft daarom niet te betekenen nog, dat zij veel voorkomt. Het oordeel van diverse schrijvers over de hechtheid van het huwelijk in het latere Romeinse rijk is echter, dat deze zeer gering was. Met een hoge echtscheidingsfrequentie ging samen een geringe huwelijks-vruchtbaarheid. ‘Naas die sedelike verval het ook die toename van kinderlose huwelike, veral in die bevoorregte stande, 'n onrusbarende verskynsel geword.’Ga naar eind26) Keizer Augustus nam in het jaar 9 na Christus maatregelen, waarmee hij beoogde de huwelijks-vruchtbaarheid te stimuleren, doch zonder succes. Het blijkt uit het voorgaande voldoende, dat het beeld van het gezinsleven uit het Romeinse rijk van rond het begin onzer jaartelling er één is van gesaeculariseerd individualisme, dat er toe tendeert zich aan niets anders gebonden te weten dan aan eigen lust-verlangens. Was hiervoor overigens de aandacht gericht op het dignitas-huwelijk met het daarop gebaseerde gezinsleven, niet voorbijgegaan mag ook worden aan de wettelijk geregelde concubinaats-verhouding, die niet weinig in zwang is.Ga naar eind27) Bij concubinaat is het niet de bedoeling der partners, dat uit hun verhouding kinderen zullen worden geboren. Vindt toch geboorte plaats, dan ontleent het kind aan zijn genitor geen enkel recht. Het verkrijgt de naam van de moeder en het erft slechts van haar. Het veelvuldig voorkomende concubinaat ondersteunt de voren gemaakte opmerking over de geest van het Romeinse gezinsleven uit het onderhavige tijdvak. Het concubinaat was immers het alternatief voor een gemakkelijk ontbindbaar huwelijk met een sterk getaande reproductieve functie. Vindt in de jaren 303 en 304 binnen het Romeinse rijk nog een felle vervolging van het gegroeide getal der Christenen plaats, nauwelijks tien jaar later vaardigt Keizer Constantijn de Grote het Edict van Milaan uit, dat aan hen voortaan volledige godsdienstvrijheid garandeert. Tegen het einde van zijn leven gaat Constantijn bovendien zelf tot het Christendom over. Van nu af aan wordt het Rijk door Christelijke Keizers geregeerd. De vervolgde kerk is een bevoorrechte kerk ge- | |
[pagina 39]
| |
worden, die zich niet meent te mogen onthouden van inmenging in het sociale en staatkundige leven. De voornaamste informatie-bronnen over het gezinsleven van de vroege Christenen zijn het Nieuwe Testament, geschriften van de kerkvaders, de keizerlijke edicten en uiteenlopende geschiedenissen, aangaande het leven van individuele Christenen. ‘Unfortunately ... these tell us little about the ways in which people actually selected their mates, divided their household duties, reared their children, transmitted their property, and otherwise lived as members of family groups.’Ga naar eind28) Genoemde bronnen laten grootdeels alleen conclusies toe omtrent de opvattingen, die de kerkelijke leiders over een juist gezinsleven waren toegedaan, niet over de gangbare Christelijke levens-praktijk. Het is waarschijnlijk, dat ook onder de vroegste Christenen zich een spanning zal hebben voorgedaan tussen leer en leven, temeer, omdat de bekeerden ethnisch geen zeer homogeen geheel vormden. Gezien het idealisme, dat hen heeft gekenmerkt, is het evenwel geenszins te idealistisch gedacht, onder de Christenen der eerste eeuwen een sterk streven te veronderstellen, het ‘officiële’ kerkelijke standpunt in de sociale werkelijkheid waar te maken. De kerkelijke waardering van het gezins- en huwelijksleven is, anders dan bijv. in het Jodendom en in het latere Rooms Katholicisme, zeer gering. Huwelijks-sluiting en gezinsvorming worden niet als bijzonder nastrevenswaard beschouwd, wat herleidbaar is tot de overtuiging, dat de Dag des Oordeels nabij zou zijn. ‘Onder de spanning van de paroësie-verwachting verloor het doel, dat in Israël vooropstond, n.l. de plicht om te huwen tot instandhouding van het nageslacht, zijn betekenis.’Ga naar eind29) Zoals uit Paulus' zendbrief aan de Korinthiërs blijkt, beschouwt deze Apostel het huwelijk als niet meer dan een garantie tegen de ontucht, want hij spreekt duidelijk zijn voorkeur uit voor het celibaat onder de toevoeging, dat degeen, wie de ongehuwde staat onverdragelijk is, huwe, daar het beter is te huwen dan te branden. ‘Het huwelijk werd wel niet als zondig beschouwd, maar in vergelijking met de vrijwillige onthouding toch als het lagere.’Ga naar eind30) Het sexueel verkeer tussen de echtelijke partners is om zichzelf onverantwoord bovendien; de geslachtelijke gemeenschap is slechts oirbaar, in zoverre de voortplanting oogmerk is, want de erotiek is een zondig genieten. Hoe gering ook in aanzien, het huwelijk wordt niettemin opgevat als een heilige en tijdens het leven van de partners onverbreekbare band. Polygamie en alles, wat daar maar enigszins aan doet denken, is in de ogen | |
[pagina 40]
| |
van de kerk volledig onaanvaardbaar. Is doodslag een doodzonde, overspel is dat evenzeer. Het is zonder meer duidelijk, dat hier een huwelijks- en gezinsmoraal wordt geïntroduceerd, die lijnrecht tegengesteld is aan die, welke zijn uitdrukking vindt in de wetten en de levenspraktijk van het keizerrijk. Tegenover de moraal van het gesaeculariseerde individualisme komt te staan die van een godsdienstige levenshouding, waaraan een verfoeiing van de lijfelijke begeerten inhaerent is. Reeds ver voor de ineenstorting van het Romeinse rijk doen zich in dit rijk de invloeden gevoelen van Noordelijke stammen en volken, wier territoir eensdeels in meer of minder absolute zin een onderdeel vormt van het imperium, anderdeels uitvals-gebied is voor stroop- en plunder-tochten op imperiale bodem. Voor hun aanduiding is gangbaar de verzamel-naam ‘Germanen’. Dat deze verzamelnaam wijst op slordig taal-gebruik, omdat bijv. ook Keltische stammen zich in bepaalde West-europese gebieden staande hadden gehouden, zij hier terloops opgemerkt. Voor de hiernavolgende verhandeling moge deze slordigheid evenwel worden gelaten voor wat zij is. Zijn er over het vroeg-Christelijke gezin weinig (te weinig) gegevens, hetzelfde geldt voor het Germaanse gezin. ‘Unfortunately we do not have access to the necessary data. We have scattered bits of information about the Westphalian Saxons, Frisians, Danes, and others; we have broad generalizations of dubious validity about the “Germans” as a whole; but we do not have a full account of the family system in any particular tribe.’Ga naar eind31) Waar echter de opzet ontbreekt om een gedetailleerde morphologische beschouwing te wijden aan het gezinsleven onder de ‘rossige wilden van het Noorden’, zijn de ‘scattered bits of information’ en de ‘broad generalizations’ toereikend voor het verkrijgen van generaal zicht op de situatie. Hoezeer de schrijvers, die zich met het Germaanse familiale leven bezig hielden, ook onderling van mening mogen verschillen over de status van de vrouw, de rechten van het kind of de hechtheid van de huwelijksband, zij stemmen allen in hun oordeel overeen, waar het gaat om de positie van het Germaanse gezin. Zij concluderen allen expliciet of impliciet, dat het huwelijks- en gezinsleven der Germanen een geïntegreerd deel is van ‘groot-familiale’ ordening, een ordening, die in een verscheidenheid van bijzondere vormen bij tal van huidige niet-Westerse volken gelding heeft en die ons bekend is ook, zowel uit het oude Israël als uit het oude Rome. Het individu is boven alles lid van de grote bloedverwantschaps-groep, waarbinnen het is geboren. | |
[pagina 41]
| |
Aan deze groep ontleent het zijn status, d.w.z. zijn aanzien, zijn rechten en zijn plichten. Zo schrijft De Blécourt: ‘Het familieverband, de sippe. was voor de maatschappelijke rechtsverhoudingen van groot belang, zowel in de oud-Germaanse en in de Frankische periode als in de latere middeleeuwen. Men denke aan de familieveeten, het wergeld dat voor doodslag, de boeten (gedeelten van het wergeld of veelvouden er van), die voor kleinere of zwaardere misdrijven dan doodslag moesten worden betaald door de familie van de dader aan die van de beleedigde partij, den familie-eigendom, het gezamende-handsch optreden der leden van het huisgezin, het erfrecht, het naastingsrecht, het mundium van het familiehoofd over zijn vrouw en nazaten, het recht van de bloedverwanten op de voogdij van weezen, de familieleden, die als eedshelpers hadden op te treden.’Ga naar eind32) Slaat de opmerking van De Blécourt eigenlijk op het gebied, dat wij vandaag ‘Nederland’ plegen te noemen, de opmerkingen van nog aan te halen schrijvers betreffen ruimer territoir. Queen en Adams merken over de Angelsaksers op: ‘In Anglo-Saxon literature we find little mention of the conjugal family (het gezin, Schr.). The group most often referred to was the body of kinsmen (maeght), sometimes called clan, more properly sib. When there was a strong chieftain “his friends and relations obeyed him with gladness” and “in joy passed their time and in prosperous wise,” (Beowulf, 99-100) Loyalty to the group was a major virtue; “in a right-minded man nought can ere set aside the claims of his kin.” (Beowulf, 2600-2601)’. ‘In early time there seem to have been a good many intersib feuds which not only rested on the tradition of group responsibility but also must have contributed greatly to group solidarity. Such feuds were often passed from generation to generation until one side or both would be seriously weakened or they would “for tribute make terms”. (Beowulf, 156). At first vengeance might be wreaked on any kinsman of the offender, but gradually by law and doubtless by other pressures such practice was restricted. A law of King Edmund (Ruled 940-946) represents an effort to limit such feuds.’Ga naar eind33) Zimmerman constateert: ‘There were various types of barbarians. The Germans were the nearest to the Western empire, but north and east of them were Slavs, Avars, Bulgars, Magyars, Mongols, Huns, and Goths.’ Maar, voert hij voort: ‘All of them had in common a trustee type of family of the most primitive type, in which blood feuds, incessant warfare, and primitive conditions prevailed. The small families existed, but they too were grouped | |
[pagina 42]
| |
into larger community organisations.’ - ‘The barbarians were a violent people when they intermingled with the old Roman society, best described by the words applied to Attila, King of the Huns (434-453 A.D.): “scourges of God”.’Ga naar eind34) Hoe weinig waarde een mensenleven voor deze ‘barbaren’ kon vertegenwoordigen, blijkt uit de door hen tolerabel geachte kindermoord. ‘Naar het verhaal luidt, zou de geboorte van Liafburg, die later moeder werd van Ludger, den heidenzendeling onder de Friezen en Saksers, zulk een bittere teleurstelling geweest zijn voor de moeder haars vaders, die bang was, dat het geslacht zou uitsterven, dat deze in toorn reeds het bevel gegeven had om het kind te doden, toen een barmhartige buurvrouw zich over het pasgeboren wichtje ontfermde, het een druppel honing tussen de lippen goot en zo het leven van de zuigeling redde. Volgens het recht toch van dien tijd mocht een pasgeboren kind wel gedood worden, doch niet meer, nadat het voedsel tot zich genomen had.’Ga naar eind35) Kindermoord en wraakpleging op onschuldigen, om slechts twee dingen te noemen, wijzen er wel op, hoe-zeer de (door hen gebillijkte) levensvoering der Germanen strijdig was met de leer, die door Christus was verkondigd. Bij het ontstaan van een Westerse beschaving zien wij dus een drietal, onderling fundamenteel verschillende, familiale voorstellings-werelden in een proces van uiteraard heftige latente en manifeste botsing om de voorrang strijden: een wereld van gesaeculariseerd persoonlijk zin-genot, één, waarin eveneens de individualiteit grote waarde wordt toegekend, maar de zinnelijkheid wordt uitgebannen, en een wereld van ruw geweld, waarin het credo van het ‘Gij zijt niets, Uw genealogisch geheel is alles’ bepalend is. Deze voorstellingswerelden, waarin het Christendom grote politiek-sociale macht verwerft, blijven ondergrond van denken, voelen en handelen tot zelfs in de huidige tijd. Vragen wij nu naar het gezinsleven uit het midden der 18de eeuw, dan moeten aan de voorgaande verhandeling toch nog, tot beter begrip, een aantal opmerkingen worden toegevoegd over het door de eeuwen heen veranderende sociaal-economische patroon en het aan wijziging onderhevige Christendom. O.a. de ineenstorting van het Romeinse rijk en het daarbijkomende latere opdringen der Moren veroorzaken, dat Europa lange tijd gevangen wordt in de starre maatschappelijke structuur, aan welker economisch aspect de Belgische historicus, Henri Pirenne, zijn ‘Middeleeuwen’ heeft gewijd. Bedoelde periode van verstarring, waarin de | |
[pagina 43]
| |
handel tot een minimum is teruggelopen en de gemene man zelden op andere wijze dan door de landbouw in de voorziening van zijn levensonderhoud voorziet, is geen tijd van zachte sluimer, van liefelijk landleven en overwegend grote godsvrucht. Het is een tijdvak, integendeel, van harde, meedogenloze strijd met geestelijke en andere wapenen. Men raadplege slechts een boek als ‘De pelgrimstocht der mensheid’. De verstarring, waarvan sprake was, dient te worden opgevat als een, in vergelijking met ons huidig tijdvak, sterke constantie in de tussenmenselijke verhoudingen, die door alle krijgsrumoer heen bleef bestaan. Generaties kwamen en generaties gingen, maar de denkwijzen veranderden zeer, zeer geleidelijk. Het leven van de gezeten bevolking speelde zich overwegend af binnen kleine, overzichtelijke gemeenschappen, waar, naar zich laat denken, een intensieve sociale contrôle zal hebben bestaan. De agrarisch-feodale fase, die was gevolgd op de ineenstorting van het Romeinse rijk en waarin het maatschappelijk leven zich allengs meer had verstard, ging successievelijk in een nieuwe fase over. Langzamerhand ontwikkelden zich nieuwe steden en een deel der reeds bestaande herwon aan belang. Door de re-commercialisering der economie en uiteenlopende andere factoren, waaronder met name de Kruistochten, treden een individualisering van het leven der enkelingen en een sociale differentiatie op, die in de vroege Middeleeuwen ongekend zijn. Adel en geestelijkheid beheersen niet meer het veld, de slavernij wordt in belangrijke delen van Europa geheel of nagenoeg geheel overwonnen. Er verschijnen nieuwe groepen ten tonele met een nieuw ethos. Pirenne en te onzent Niermeyer hebben hun aandacht aan hen gewijd.Ga naar eind36) De opkomst van een kapitalisme, dat in de 15de eeuw zijn schepen over alle wereldzeeën doet uitzeilen, betekent, dat het maatschappelijke leven nog verder wordt geïndividualiseerd en gedifferentiëerd. Het individu worden economische kansen geboden, die het voordien niet bezat; er vindt in toenemende mate een sociale mobilisering plaats in zowel horizontale als verticale zin. Al kan in dit korte bestek slechts van een zeer beperkt aantal als oorzakelijk op te vatten verschijnselen worden gerept, het zou ongewenst zijn om de invloed van de Renaissance als individualiserende factor ongenoemd te laten. Voor een schatting van de betekenis der Renaissance in het proces van voortgaande individualisering moge evenwel worden verwezen naar bijv. het werk van A. von Martin.Ga naar eind37) Samenvattend, na een lange periode van verstarring is een groot deel | |
[pagina 44]
| |
van Europa een gebied geworden met een sociaal-economische dynamiek, die, aanvankelijk traag, in steeds sneller tempo verlopen gaat. Voor het gezinsleven heeft deze dynamisering van het sociaal-economische leven in ieder geval deze consequentie gehad, dat onder groeiende delen der bevolking de familie-band, hetzij successievelijk, hetzij vrij plotseling, aan betekenis inboette, waardoor het gezin groter zelfstandigheid verkreeg. Was de werkelijkheid van het vroeg-Middeleeuwse leven bij uitstek die van het genealogisch-territoriaal samenlevingspatroon, op het eind der Middeleeuwen en sterker nog aan het begin van de nieuwe tijd is dit niet meer het geval. Toch - er wordt nog op teruggekomen - is de affectieve band, die het individu aan het grote bloedverwantschappelijke geheel bindt, rond 1750 nog altijd zeer hecht. De Westerse cultuur heet terecht een Christelijke cultuur te zijn. In de laatste 100 jaar moge er een massale afval van de Christelijke kerken te constateren zijn, terwijl het Christendom er bovendien niet ten volle in slaagde Christus' leer in de maatschappelijke relaties te verwerkelijken, het Nieuwe Testament is hogelijk bepalend geweest voor de ethische opvattingen van hen, die in de Westerse wereld leefden, sedert - om voorzichtig te zijn - het eind der Middeleeuwen. Structuur en klimaat van het Westerse gezin zijn daarom in hun geheel, zijn functie is ten dele door het Christendom geïnfluenceerd. Naarmate het Christendom aan invloed won, werd die beïnvloeding sterker. Cronjé en anderen hebben uitvoerig geschetst, hoe in de periode tot de Reformatie het Christendom onder mede- en tegenwerking van de staat interveniëerde in, volgens Christelijke leer, onduldbare familiale en sexuele verhoudingen.Ga naar eind38) Laten wij de historie van de kerkelijke gedragsbepaling ten aanzien van de familiale en sexuele relaties in de Middeleeuwen hier buiten beschouwing, opgemerkt dient wel, dat de Rooms-katholieke kerk steeds heeft gestreefd naar grotere zeggenschap over het huwelijksleven, opdat zij in bepaalde gevallen de huwelijksvoltrekking kon beletten, de echtscheiding kon verbieden en recht kon spreken in huwelijkszaken. Tijdens het bekende Concilie van Trente (1545-1563) nam de kerk echter eerst het besluit, dat een voor haar wettig huwelijk in tegenwoordigheid van een priester en twee of drie getuigen diende te worden gesloten. Gedurende hetzelfde concilie werd trouwens ook - het is niet minder belangrijk - het huwelijk tot sacrament verklaard. Het in de Middeleeuwen opgebouwde en vandaag voor de katholiek nog immer geldende kanonnieke recht weerspiegelt sinds Trente volgende centrale gedach- | |
[pagina 45]
| |
ten: ‘het Christelijk huwelijk is van Goddelijke oorsprong, het is een sacrament, het is onverbreekbaar en de kerk bezit de rechtsmacht over deze Goddelijke instelling. De Pausen Leo XIII en Pius XI hebben dit in encyclieken duidelijk onderstreept.’Ga naar eind39) Uit het doel van het huwelijk, naar R.-Katholieke opvatting, wordt de nauwe samenhang tussen dit instituut en het gezin zeer duidelijk. De geestelijke Dr. A.W. Hoegen moge worden geciteerd: ‘Want doel en wezen van het huwelijk zijn niet van elkander te scheiden. Immers het huwelijk is een regeling van bepaalde menselijke gedragingen, en ieder handelen wordt wezenlijk gedefiniëerd vanuit het doel. Het doel van het huwelijk karakteriseert derhalve deze instelling.’ Onmiddellijk daarna stelt Dr. Hoegen: ‘dat het hoofddoel van het huwelijk is de voortbrenging en opvoeding van kinderen.’Ga naar eind40) De zogenaamde Oosterse of Grieks-Katholieke kerk, die tijdens het pausdom van Gregorius VII in het midden van de elfde eeuw is ontstaan, heeft overigens nooit een jurisdictie over huwelijk en gezin opgeeist als de Rooms-Katholieke kerk. Tegenover de echtscheiding heeft zij bovendien nooit absoluut afwijzend gestaan. Haar positie was dan ook steeds een geheel andere dan die van de Westerse. ‘In Oos-Europa is die Romeinse reg eientlik nie deur 'n kerklike stelsel verplaats nie; die kerk het dit net 'n tijdlank beoefen.’Ga naar eind41) Op een ogenblik, dat de Rooms-Katholieke Kerk het huwelijks- en gezinsleven in betekenende mate onder haar jurisdictie heeft gebracht, vindt de Hervorming plaats, die merkwaardigerwijze de rechtsmacht over huwelijk en gezin in handen van de burgerlijke overheid legt. De Reformatoren verwachten van deze overheid, dat zij wetten zal stellen, overeenkomstig de Christelijke normen. Luther, Calvijn en de overige Reformatoren kennen het huwelijk bepaald hoger waarde toe dan Paulus, doch in verschillende opzichten is de R.-Katholieke huwelijks-opvatting voor hen onaanvaardbaar. Hoezeer Luther het huwelijk waardeerde blijkt wel uit zijn uitspraak, gedaan in zijn ‘Grote Katechismus’: ‘Darum habe ich immer dar gelehret dasz man diesen Stand (de huwelijkse staat, Schr.) nicht verachte noch schimpflich halte, wie die blinde Welt und unsere falschen Geistlichen tun; sondern nach Gottes Wort damit er geschmückt und geheiligt sei.’Ga naar eind42) Bij Calvijn kan men uitlatingen vinden, die op een zelfde waardering wijzen. De reformatie verwerpt echter, dat het huwelijk een sacrament zou zijn. Calvijn heeft uitgesproken, dat het huwelijk een goede en heilige ordinantie Gods is, maar een ordinantie onder vele Goddelijke ordinantiën, zoals de landbouw, de barbierskunst en de schoenmakerij, die immers | |
[pagina 46]
| |
geen van alle sacramenten zijn.Ga naar eind43) Het huwelijk, dat naar Reformatorische opvatting geen sacrament is, maar een heilige orde, valt - nog steeds volgens de Reformatorische opvatting - niet in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van de kerk, doch van de overheid. De Protestantse kerken erkenden van stonde af aan het recht van de staat om met betrekking tot het huwelijk wetten te stellen. In Nederland ontstond het gebruik, dat de huwelijkssluiting, volgens keuze der huwenden, òf voor de predikanten, òf voor een staatsvertegenwoordiger kon plaats vinden. In andere Protestantse landen, bijv. Zweden en Denemarken, had uitsluitend de predikant bemoeienis met de huwelijksvoltrekking, maar voor zover het de geldigheid van het huwelijk betrof stelde de staat wetten. Een consequentie van de verwerping van het huwelijk als sacrament was, dat de Hervormers een volstrekte scheiding met recht op hertrouw mogelijk achtten. ‘Hulle het die Skrif, en die Skrif alleen, beskou as die bron insake die huwelik en die egskeiding.’Ga naar eind44) Echtscheiding op grond van wederzijds goedvinden is van Protestantse zijde dan ook nooit als een mogelijkheid aanvaard. Echtbreuk en kwaadwillige verlating zijn door alle Hervormde theologen als echtscheidingsgrond erkend. Onder hen liepen de meningen over de geldigheid van andere gronden sterk uiteen. Bedacht dient evenwel te worden, dat de mening der Protestantse theologen over echtscheiding en haar gronden, volgens hun opvatting over de jurisdictie ten aanzien van het huwelijk, geen bindende consequenties voor de wereldlijke overheid kon hebben. Bij een benadering van het Westerse gezin uit het midden van de 18de eeuw is het voorgaande vermoedelijk van betekenis voor het verkrijgen van beter begrip. Dit gezin - wij vatten samen - is geworden uit onderling sterk contrasterende levens-appreciaties in een zich na langdurige verstarring, differentiërend sociaal milieu, waarin het individualisme geleidelijk groeit en het Christendom, ondanks kerkelijke scheuring, aan macht heeft gewonnen. Gerhard Wurzbacher merkt op - en onzes inziens volledig terecht -, dat we eigenlijk nauwelijks 150 jaar behoeven terug te gaan om in een samenleving terecht te komen, die, ondanks de sedert de vroege Middeleeuwen toegenomen differentiatie, ‘vorwiegend agrarisch bestimmt ist. Zu drei Vierteln leben die Menschen in dem baüerlich-handwerklichen Bereich der Dörfer, und auch die Städte - fast nur Klein- und wenige Mittelstädte - sind als Verwaltungs-, Gewerbe- und Verkehrs- | |
[pagina 47]
| |
zentren auf dieses baüerliche Hinterland bezogen. Bedenken wir doch, dasz um diese Zeit die meisten Groszstädte des Ruhrgebietes noch Dörfer waren, dasz Düsseldorf als Residenz etwa 20.000 Einwohner besasz und dasz wir in ganz Deutschland noch um 1850 überhaupt nur drei Städte mit mehr als 100.000 Einwohnern antreffen.’Ga naar eind45) Wurzbacher onderbouwt zijn stelling met voorbeelden, ontleend aan de toen-malige werkelijkheid in Duitsland. Hij zou dat ook hebben kunnen doen door te wijzen op de situatie in andere Europese landen of op die in de Verenigde Staten, al verschilden dan bevolkingsdichtheid en verstedelijking van land tot land. ‘Die soziale Beweglichkeit’, zo gaat de in vakkringen bekende Duitse gezins-socioloog voort, ‘des einzelnen von Ort zu Ort wie von Schicht zu Schicht ist denkbar gering, vielfach sogar gesetzlich eingeschränkt oder verboten. So finden wir ihn im all-gemeinen fest eingegliedert in die sozialen Gruppen der Familie, Verwandtschaft, Nachbarschaft, des Berufsstandes, der Kirche, die in den in ihrem sozialen Leben relativ abgeschlossenen Dörfern und Kleinstädten infolge der Dichte ihrer Wechselwirkungen das Leben in traditionellen Formen halten. Die sozialen Verhältnissen bekommen damit die Wesenszüge der Vertrautheit und Sicherheit. Als Begleiterscheinung dieser festen Eingliederung finden wir eine starke Beschränkung des individuellen Entfaltungsspielraums in wirtschaftlicher wie sozialer Hinsicht. Die Stellen baüerlicher wie handwerklicher Art, welche die Voraussetzung für eine Familienbegründung bieten, sind begrenzt, so dasz bedeutend mehr Menschen als heute unverheiratet und als ledige Verwandte in der elterlichen oder geschwisterlichen Familie bleiben müssen. Der Arbeitskraft-Bedarf der baüerlichen und handwerklichen Betriebe - in jenen Zeiten vorwiegender Handarbeit bedeutend höher als heute - unter-stützt diese Tendenz zur “Mehr-generations-” und “Verwandtenfamilie”, die gegenüber der die Gegenwart bestimmten “Kleinfamilie” aus Eltern und minderjährigen Kindern in jenen Zeiten vorherrscht.’Ga naar eind46) Men lette wel, Wurzbacher spreekt van nog korter vervlogen dagen dan die rond het midden der 18de eeuw! De situatie, door hem geschetst, wordt door een Nederlands socioloog, de Wageningse Hoogleraar Hofstee, in een tweetal artikelen aan de hand van statistische gegevens bevestigd.Ga naar eind47) Familiale coöperatie in het economische vlak, bij dood en ongeval, is in de 18de eeuw nog sterk in zwang, terwijl de morele band tussen de familie-leden zeer hecht is. Het gezin is echter niet alleen geintegreerd in een familiegroep en dikwijls een groep van verwanten- | |
[pagina 48]
| |
huishoudensgenoten, maar ook in buurt en kerkelijke gemeente (parochie). Is de positie van het gezin er één van familiale en locale integratie, het karakter van dit instituut is kortweg te omschrijven als patriarchaal, sterk ‘wirtschaftsbezogen’, reproductief en educatief, alsook last not least stabiel. ‘Der Familienvater ist das nicht in Frage gestellte Oberhaupt nicht nur der Familie, sondern auch des baüerlichen und handwerklichen Betriebes, so dasz hier die Jugend in dem patriarchalischen Ordnungs-system erzogen wird, das auch sonst die Gesellschaft bestimmt. Bei der geringen Bedeutung der Geldwirtschaft und dem überwiegenden Selbstverbrauch der baüerlichen Wirtschaften erfüllt der Familien-betrieb für den einzelnen alle wesentlichsten Bedürfnisse an Kleidung, Nährung, Wohnung, Erziehung, Jugend- und Altersfürsorge, Berufsaus-bildung. In dieser Haüfung von Funktionen, sodann in der gröszeren Zahl der Familienmitglieder, schlieszlich in der festen Einordnung in Verwantschaft, Nachbarschaft, Kirche, Tradition liegen die wesentlichsten und groszen Stabilitätsfaktoren.’Ga naar eind48) De korte, maar scherpe karakteristiek van het gezinsleven uit de 18de eeuw, die in voorgaand citaat ligt besloten, is verifiëerbaar met plaatsen uit publicaties van verschillende Nederlandse en buitenlandse auteurs, doch volstaan zij met een verwijzing naar hun studies.Ga naar eind49) Stabiliteit van maatschappelijke verhoudingen is een relatief begrip. Spreken wij van de stabiliteit van het gezinsleven rond het midden der 18de eeuw, dan is dat uiteraard onder het trekken van een stilzwijgende of expliciete vergelijking van de toenmalige gezins-situatie met die uit een ander tijdvak. Welnu, het gezinsleven van 2 eeuwen geleden vertoonde, over het geheel genomen, een duidelijke stabiliteit in vergelijking met dat, wat voor het huidige Westen kenmerkend is. Trends, die zich in de periode na medio de 18de eeuw, met grote kracht zullen blijken door te zetten, zijn evenwel rond 1750, hoe weinig opvallend ook, reeds in hun aanleg aanwezig. Als het ware in wederzijdse ondersteuning gaan na een lange periode van betrekkelijke familiale rust vóór de voltooiing der 18de eeuw als sterk dynamiserende krachten verschijnselen op het gezin inwerken, welke zich al eerder, maar toenmaals als van nagenoeg geen invloed nog op het gezinsleven, bemerkbaar maakten. Ideële, sociale en economische factoren, die weliswaar onderling ten nauwste kunnen samenhangen, maar elk op zich een eigen invloed uitoefenen, treden als belagers op van de oude, beproefde gezins- en familie-tradities. Het is onmogelijk | |
[pagina 49]
| |
om alle factoren, waaronder er immers zullen zijn, die slechts zeer tijdelijk en zeer plaatselijk hebben gewerkt, te ontdekken. Dit behoeft echter niet zo zeer te worden betreurd, wanneer wij tenminste de algemeen en duurzaam werkzame invloeden vermogen te achterhalen. Het zeer vele, dat is geschreven over de laatste 200 jaren van onze Westerse geschiedenis, maakt dit inderdaad mogelijk. De belangrijkste ‘moderne’ geestesstromingen wijzen zeer overwegend de traditioneel-Christelijke gezinsconceptie af, zo niet expliciet dan toch impliciet. Evenzeer zijn deze stromingen vijandig aan de groot-familie, die zulke zware verplichtingen jegens haar legt op het individu. Zij hebben er gemeenschappelijk mede toe bijgedragen, dat het gezin steeds meer los raakte uit het locale maatschappelijke verband, dat het in zijn oude structuur soms ernstig werd aangetast, functioneel veranderde en qua psychologisch klimaat werd gelabiliseerd. Die geestesstromingen zijn het individualisme, het geloof in de waarde van de nationale staat, het anti-godsdienstige collectivisme en het sociaal-Darwinisme. Deze stromingen, die voor een aanzienlijk deel binnen een organisatorisch verband werden gebracht, konden dientengevolge een zeer belangrijke invloed uitoefenen op het leven van mens en maatschappij. Men denke slechts aan het Marxisme, dat de basis vormde van een internationale arbeidersbeweging. In woord en geschrift werden als nooit voordien in het Christelijke Westen de gedachten uitgedragen, die afbreuk deden aan de inwerking van traditioneel-Christelijke concepties op de praktijk van huwelijks- en gezinsleven. Wat het individualisme o.m. oproept, is de geboorte-planning. Het economisch individualisme, gekoppeld aan aanvankelijk de vrees voor armoede, later het verlangen naar comfort, leidt tot een in brede kring aanvaardbare geboorte-regeling. Ter voorziening in de bestaande (en voortdurend groeiende) levensbehoeften, afhankelijk van de ‘waardering’ van persoonlijke capaciteiten op en door de arbeidsmarkt, vindt het individu, dat zijn normen ontleent aan het individuele geweten, in de geboorte-regeling een aantrekkelijk middel om zich te dekken tegen al te grote levensrisico's. Reeds in het begin van de vorige eeuw zet hier en daar de geboorte-daling duidelijk in. Op een later tijdstip is deze algemeen geworden. Dit is een belangrijk facet van de moderne ontwikkeling. Maar het individualisme riep meer op dan alleen geboortebeperking. Het droeg ook bij tot de gezins-individualisatie en - o.m. middels de vrouwen-emancipatiebeweging - tot de democratisering en | |
[pagina 50]
| |
labilisering van de gezinsverhoudingen. Last, but not least, plaatste het het gezin op een andere basis. Het was n.l. pleitbezorger van de ‘romantic love’ en daardoor van de ‘Neigungsehe’.Ga naar eind50) Het nationalisme brengt met zich mee, dat het gezin ondergeschikt wordt gemaakt aan de doeleinden van de staat. ‘The nineteenth century saw the final development and dominance of the state in all fields’, schrijft Zimmerman.Ga naar eind51) De Amerikaanse auteur vestigt met deze uitspraak, zoals trouwens met meer zijner opmerkingen, de indruk, de betekenis van de moderne staat t.a.v. het gezinsleven te overschatten. Het is echter waar, dat het overspannen nationalisme, zoals het Duitse nazisme en het Italiaanse fascisme, het gezin geheel dienstig maakt aan de nationale idee. Nog klinkt vandaag na in onze oren: ‘Schenk der Heimat ein Kind!’ In de democratieën wordt het gezin evenwel niets van staatswege opgelegd, dat bedoeld is de belangen van de staat als zodanig te dienen. Helmut Schelsky toont dat in zijn beschouwing over de politiek, die in democratische landen met betrekking tot het gezin wordt gevoerd, wel overtuigend aan.Ga naar eind52) Doch daarmee blijft, dat het nationalisme, dat meest een totalitair karakter draagt, een factor is, die bijdraagt tot de de-christianisatie van het gezinsleven. Het anti-godsdienstige collectivisme, dat overigens blijkbaar niet afkerig is van een echtverbintenis met het nationalisme - getuige Sowjet Rusland -, is het gezin in zijn traditionele vorm weinig welgezind. Een goed voorbeeld hiervan wordt reeds gevormd door de opvattingen van Friedrich Engels, de Marxistische voorman, wiens werk door duizenden gretig en met instemming is gelezen, terwijl het door die duizenden aan millioenen mondeling werd doorgegeven. Engels, die Morgan en Bachofen heeft bestudeerd, meent aan te tonen, dat het gezin verschillende stadia heeft doorlopen.Ga naar eind53) Aanvankelijk zou er geen gezin hebben bestaan. Geheel in den beginne waren de sexuele betrekkingen niet aan bepaalde normen onderworpen. Later ontstaat de endogame familie, die dan weer gevolgd wordt door een familie-type, waarbinnen aan broers en zusters - wat voordien wel het geval was - geen sexueel verkeer is toegestaan. Eindelijk ontstaat het gezin, d.w.z. een man en een vrouw gaan samenleven in een betrekkelijk los verband van tijdelijke aard en zijn daarbij niet gehouden aan absolute trouw jegens elkander, zo lang de echtverbintenis duurt. Uit dit losse verband komt ten slotte voort de strikt monogame verhouding, waarin de man een dominerende positie inneemt en waarbij hij grote macht heeft over de kinderen. Uiteraard | |
[pagina 51]
| |
is deze evolutie, naar Engels' mening, gevolg van een zich wijzigende economische krachtenverhouding. Wat de toekomst aangaat, volgens de Marxistische theoreticus is het de proletarische revolutie, die een nieuw gezinstype gaat brengen. Wanneer de knellende eigendomsbanden geslaakt zullen zijn, zal vermoedelijk de mannelijke suprematie geëindigd zijn en de mogelijkheid zal zijn geschapen om een mislukt huwelijk te verbreken. De opvattingen van Engels over het gezin zijn niet houdbaar gebleken, maar de invloed, die er van is uitgegaan, kan niet worden weggecijferd. In een tijdperk, waarin velen ontvankelijk zijn voor de evolutie-gedachte, geeft Engels de ‘feiten’. Het Marxisme, dat enerzijds gelooft in de onafwendbaarheid van de ontwikkeling, die het voor ogen staat, en anderzijds de loop der gebeurtenissen wil versnellen, is geen vriend van het 19de eeuwse gezin, dat zich kenmerkt door een dominerende positie van de heer des huizes en door serviliteit jegens hem van de zijde van vrouw en kinderen. In de Marxistische vrijheids-conceptie past dit burgerlijke beeld niet. Engels is tenslotte een kind van zijn tijd, hoezeer hij ook tegen de burgerlijke maatschappij ageert. Hij is, evenals talloze burgerlijke denkers uit de 19de eeuw, een geleerde, die gelooft in de bewijsbare of zelfs bewezen geachte vooruitgang. De bij hem gevonden gedachte van een rechtlijnige gezinsevolutie vinden wij ook in het burgerlijke kamp en niet alleen voor 1900, ook vandaag nog, zij het momenteel minder frequent. We komen het rechtlijnig evolutionisme tegen bij menige rustige geest, die geen politieke bijbedoelingen heeft, maar misschien juist daarom grote invloed kan uitoefenen op de ideeën van de man in de straat. We vinden het bij de twee genoemde auteurs Morgan en Bachofen, bij Ellwood, Cooley, Hobhouse en ontelbare mindere wetenschappelijke goden. Altijd is dit evolutionisme in wezen vijandig aan de traditionele overtuigingen in zake het gezin, volgens welke het individu immers het belang van het gezin heeft te stellen boven dat van zichzelf. De ‘moderne’ geestesstromingen gingen, zoals gezegd, gepaard met een ontwikkeling der feitelijke economische verhoudingen, die eveneens bijdroeg tot de doorbreking van het traditioneel bestaande. De aandacht verdienen vooral de industrialisatie, de migratie, de stedengroei en de proletarisering. Duizenden en duizenden, die voordien als thuiswerker hadden voorzien in de eerste levensbehoeften, worden door een snel opkomende industrie naar de fabriekshal getrokken. Dit is op zichzelf dikwijls oorzaak van migratie, maar het industrialisme trekt niet alleen | |
[pagina 52]
| |
mensen naar zich toe, het wijzigt in het algemeen de maatschappelijke structuur zodanig, dat de band met de grond, waarop men woont, aanmerkelijk aan betekenis inboet. De mens uit de industriële maatschappij is de bewegelijke mens, die we gisteren nog in Groningen vonden, die vandaag in Djakarta verblijft en morgen in Quebec zal zijn. Het industrialisme dreef hem naar de steden, waarvan hij heeft geleerd te houden. De in het beginstadium van het industrialisme bestaande ongunstige positie van de economisch zwakkere op de arbeidsmarkt riep een proletarisering op, een materiële en geestelijke ellende, die vandaag nog steeds niet geheel is overwonnen. De industrialisatie betekent, dat de eenheid gezin-bedrijf in talloze gevallen doorbroken wordt. Aanvankelijk meestal arbeidseenheid, wordt het gezin nu als zodanig geëlimineerd. De vader trekt dagelijks naar de fabriek te A. en de kinderen werken in bedrijven te B. en C., terwijl de moeder als naaister in de plaats van inwoning bijdraagt tot de verhoging van het inkomen. Met de bedrijven, waarin de gezinsleden werken, heeft het gezin als gezin geen enkel contact meer, het kent het doel en de betekenis er niet of nauwelijks van. Maar ook grijpt de industrie in de consumptieve sfeer van het gezin in. Er ontstaan wasserijen, confectiefabrieken, fabrieken voor de conservering van levensmiddelen. De zorg voor het dagelijks brood van het gezin als eenheid wordt in de industriële maatschappij, waarin het geld koopkracht betekent, zeer veel geringer. Stonden vroeger de gezinsleden voor een gemeenschappelijke economische taak, waarvan het resultaat - dikwijls een resultaat in natura - ten goede kwam aan het gemeenschappelijk levensonderhoud, nu worden zij steeds minder afhankelijk van elkander, waar het gaat om de voorziening in materiële behoeften. De toenemende migratie, die parallel loopt aan de industriële ontwikkeling, brengt mee, dat de contrôle, die door familie en buurt voordien zeer intensief werden uitgeoefend op het levensgedrag van het individu, gaandeweg verslapt. Met de beste wil van de wereld kunnen familie en buurt niet meer dat toezicht houden, dat zij voordien uitoefenden. Maar ook aan het gezin, waaruit hij stamt, ontsnapt het individu steeds frequenter. Een en ander houdt in, dat de levensmogelijkheden in bepaald opzicht worden verruimd. Mannen en vrouwen, die elkanders milieu-achtergronden niet kennen, en dus elkanders gewoonten dikwijls onvoldoende begrijpen, komen tot huwelijken. Zij stichten gezinnen, waarvan het welzijn niet meer overwegend wordt bepaald door | |
[pagina 53]
| |
de krachten in het omgevend milieu, maar door de bereidheid van de gezinsleden om te geven en te nemen, te begrijpen en te vergeven. Met de ideële factor ‘individualisme’ is de economische factor ‘migratie’ van aanzienlijke betekenis ter zake van een toenemende gezins-individualisatie, die het gezin bijzondere kansen geeft om een gelukkige eenheid te zijn, maar die tevens een verhoogde kwetsbaarheid schept. De stedengroei heeft hetzelfde gevolg als de migratie. De stad - en vooral de grote stad met zijn ‘gesellschaftliche’ structuur - is niet het milieu, waar familie- en buurt-contrôle grote mogelijkheden hebben. De mens heeft er een pracht kans om ‘onder te duiken’. De stad, het milieu der individualisatie, is het oord der geïndividualiseerde gezinnen, die nauwelijks hun naaste buren kennen. De invloed van de proletarisatie op het gezinsleven is genoegzaam bekend. Onbeschrijfelijke armoede, gebrek aan vakkennis en dus aan zelfrespect, ondergraven de traditionele gezinsverhoudingen. Misschien handhaaft zich de morele code deels, omdat uit de solidariteit der armoede, uit het besef van lotsverbondenheid, een remming van de gezinsindividualisatie ontstaat. Misschen ook zijn de verwachtingen t.a.v. huwelijk en gezin minder hoog gespannen dan in de burgerlijke lagen, waardoor het huwelijks- en gezinsleven, onder de meest deplorabele omstandigheden, als redelijk goed wordt beleefd. Maar het is onmiskenbaar, dat de vader, die op niets kan bogen, geen of nauwelijks innerlijk gezag heeft in de ogen der kinderen. Zeker is dat zo in de gevallen, waarin de kinderen werk hebben gevonden, terwijl hij werkloos is. Het leven in krotten, terwijl anderen solide huizen bewonen, de voortdurende armoede en de uitzichtloosheid doen een moreel relativisme ontstaan, dat het traditionele gezin vijandig is gezind. Dat men voor grotere zedelijke ontsporing bewaard blijft, dankt men aan zijn eigenaardige geborgenheid in het proletarische collectivum, waarin latent een solidarisme aanwezig is; dat, samen met een soort nuttigheidsmoraal, richtsnoer is voor het gedrag. Vooral sedert het midden van de vorige eeuw, doch ook reeds voordien, voltrokken zich veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen, wier invloed op de moderne gezinsontwikkeling van even grote betekenis mag worden geacht als van de gesignaleerde ideële of economische factoren. Met name dienen te worden genoemd de wijzigingen in de positie van de elites, de totale vervreemding van millioenen van de kerk, de groeiende massificatie, de toegenomen verticale sociale | |
[pagina 54]
| |
mobiliteit, de veranderingen in de aard van de sociale contróle en de uitbreiding van het onderwijs. Hun respectievelijke invloeden op de gezinsontwikkeling waren van uiteenlopend karakter. Sommige dezer factoren zetten tot verandering aan, andere weer remden de verandering, die zich had ingezet, niet af. De gewijzigde positie van de elites bijv. behoort tot de laatste categorie. Een eventueel ‘conservatief’ gezinsideaal der elites ging steeds minder als voor alle maatschappelijke groepen richtinggevend gelden. Het onderwijs daarentegen betekende als zodanig menigmaal aantasting van één der gezinsfuncties; het nam een deel van de opvoedkundige functie van het gezin over. Iedere samenleving steunt op geboden en verboden, die als regel het meest belichaamd worden door een relatief kleine groep. Soms is dat de groep der ouden (gerontocratie), dan weer die der priesters, of ruimer: der religieuze leiders (vgl. de Mohammedaanse wereld). In de sterk gedifferentiëerde Westerse samenleving zijn het verscheidene groepen, die de functies vervullen, welke in andere maatschappijen door slechts één enkele groep worden vervuld. Wij kennen een kerkelijke, een wetenschappelijke en een politieke elite, een arbeiders- en een ondernemers-elite. Hoezeer zij onderling mogen verschillen, zij hebben alle dit gemeen, dat zij leiding geven aan de samenleving in haar zoeken naar de juiste houding tegenover de opgaven, die de levenssituatie stelt. In de aanmerkelijk statischer samenleving van tweehonderd jaar geleden hebben de elites, als geheel genomen, echter veel meer kans om de hun, krachtens hun capaciteiten, toevallende taak met succes te vervullen dan dit vandaag het geval is. De redenen daarvoor zijn voornamelijk hun gunstiger toenmalige financiële positie, de recrutering van leden uit kringen, waarin de stijl, die de elite vertegenwoordigt, gemeengoed is, en in de derde plaats de geringere mobiliteit, waardoor zij in de overige samenleving diepgaander invloed op de stijlvorming kunnen uitoefenen. De ongunstiger financiële positie van de hedendaagse elites, de verscheidenheid in culturele achtergrond onder hun leden, de grotere mobiliteit ten slotte - het zijn verschijnselen, waaruit moet worden begrepen, dat de influencering van de grote massa door elites aanzienlijk minder effect sorteert dan eertijds.Ga naar eind54) Voor zover de elites zich opwerpen als verdedigers van een Christelijk gezins-ethos volgens traditioneel model, taant hun invloed sedert twee eeuwen geleden zeer betekenend. Zou de vervreemding van de kerk een minder massaal karakter hebben gedragen, dan zou waarschijnlijk de invloed van de elites, met | |
[pagina 55]
| |
betrekking tot het zich stellen van traditioneel-Christelijke gezinsidealen door de brede massa, groter zijn geweest dan deze heden ten dage is. Hoe dat zij, in elk geval mochten de kerken aan tallozen, op een tijdstip, waarop deze tallozen hun levenshouvast door de revolutionaire, sociale ontwikkeling zagen verloren gaan, niet de geestelijke spijs te verstrekken, die voor deze tallozen verteerbaar was. Wat de arbeiders aangaat, de kerken zagen onvoldoende, welk voedsel dezen behoefden, wilden zij voor het Christendom behouden blijven. Toen hier te lande in de laatste helft van de 19de eeuw door Klaas Kater werd geijverd voor - men lette wel - een Christelijke vakbeweging, werd hem door de eigen geloofsgenoten voor de voeten geworpen het: ‘Gij, dienstknechten, zult Uw heren naar den vleze gewillig zijn.’ Dit verwijt is tekenend voor de houding van velen in de kerk tegenover de verpauperde arbeidersmassa's. In de 19de eeuw begrijpt de kerk - en vooral de Protestantse kerk - te weinig, dat zij het maatschappelijk onrecht als verkondigster van Christus' leer niet mag en kan gedogen. Voorzover de kerk een maatschappelijke taak meent te hebben in de vorige eeuw, schaart zij zich bijna steeds aan de zijde van de rijken. Het gevolg is, dat millioenen de kerk loslaten, die - had deze haar sociale taak beter verstaan - voor het Christendom behouden zouden zijn gebleven. Het geestelijk voedsel, dat de kerk hun onthield, verkregen zij in het anarchistische en socialistische kamp. Wij behoeven slechts te denken aan de theorieën van Friedrich Engels t.a.v. het gezin om te begrijpen, dat de traditioneel-Christelijke gezins-idee menige arbeider steeds minder gaat aanspreken. De begrippen ‘massa’ en ‘massificatie’ behoren tot die groep van woorden, die voor velen een onweerstaanbare aantrekkingskracht schijnen te bezitten. De ‘ontwikkelde’ leek, door wie zij worden gebezigd, bedoelt veelal, dat in maatschappelijke lagen, waar hij persoonlijk geen deel aan heeft, zich verschijnselen voordoen, die alleszins zijn te laken. In de voorgaande alinea gebruikte schrijver de term massa. Het woord had daar echter een neutrale betekenis in die zin, dat de ‘massa’ niet werd beschouwd als moreel en volgens intellectuele vermogens lager staand dan de elite. Beschouwt men literatuur van Marxistische zijde, dan is de massa niet meer dan de groep der uitgebuite arbeiders. Komt men terecht bij de Franse sociaal-psycholoog Gustave le Bon, dan is de massa een voorbijgaande opeenhoping van mensen, die in wezen slechts dit gemeen hebben, dat hun aller aandacht door een bepaald gebeuren | |
[pagina 56]
| |
wordt gevangen gehouden. Als schrijver hier echter ingaat op de massificatie als een factor, die bijdroeg tot gezins-verandering, heeft hij op het oog een ontwikkeling in de samenleving als totaliteit, die inhoudt, dat de samenlevings-groepen in steeds mindere mate geïntegreerd raken en dat hun leden steeds meer een harmonisch en stevig normbesef gaat ontbreken. Vat men massificatie zo op, dan is het massificatie-proces één der belangrijkste kenmerken van de evolutie der Westerse maatschappij. Individuen worden vandaag toevallig en ‘mechanisch’ tezamen gebracht zonder innerlijke binding, zonder diepere verworteling in sociale standplaats en milieu, zonder innerlijke aanvaarding van autoriteit. Voor de goede verstaander moet het volgende citaat uit Goethe's ‘Faust’ merkwaardig goed slaan op de geconstateerde toestand. Man freut sich, dass das Volk sich mehrt
Nach seiner Art behaglich nährt
Sogar sich bildet, sich belehrt
Und man erzieht sich nur Rebellen.
Dat de massificatie als zodanig, èn de structuur, èn het psychologisch klimaat van het gezin niet onberoerd laat, behoeft geen betoog. Uiteraard speelt zij echter in het ene milieu een groter rol dan in het andere. De toegenomen verticale, sociale mobiliteit heeft eveneens consequenties voor het gezinsleven. Het stijgen en dalen van individuen op de maatschappelijke ladder in vergelijking met het milieu, waaruit zij afkomstig zijn, vraagt van hen een mentale aanpassing, die grote innerlijke spanningen kan oproepen. Het is daarom duidelijk, dat het effect van de verticale mobiliteit op de gezinsverhoudingen in veel gevallen neerkomt op labilisering van deze verhoudingen. Want niet alleen is moeilijk voor het individu om de levensstijl en de normen van het nieuwe milieu tot de zijne te maken en alleen daarop gedrag en denken te baseren, ook zijn potentiëel voortdurend aanleidingen tot conflict met de levenspartner aanwezig, omdat deze misschien evenmin het geldende patroon van dit milieu innerlijk heeft aanvaard. De stijging en daling op de maatschappelijke ladder als steeds frequenter optredend verschijnsel brengt met zich mee normen-relativisme en psychische labiliteit, waaronder het zogenaamde minderwaardigheidscomplex te rekenen valt. De voordien ongekende intensiteit van de verticale mobiliteit in de 19de en 20ste eeuw vraagt van de individuen een aanpassingsvermogen, dat zij in heel veel gevallen niet kunnen opbrengen. | |
[pagina 57]
| |
De veranderingen in de aard van de sociale contrôle schiepen mogelijkheden om invloeden op het gezinsleven uit te oefenen, die voordien beslist ontbraken. Onder sociale contrôle wil schrijver verstaan de beïnvloeding van groepen en individuen met het doel deze te brengen tot een bepaalde denkwijze en een bepaald gedrag. In samenlevingen, die met een verkeerd woord ‘primitiever’ worden genoemd dan de onze, wordt de druk, die tot doel heeft groepen of individuen zich te doen voegen naar de ethische standaarden van de cultuur, uitgeoefend als directe persoonlijke druk of beroep op de betreffende individuen door anderen. Er is een - zij het misschien niet altijd even prettig - persoonlijk contact tussen de beïnvloedende en de te beïnvloeden individuen. De beïnvloedende personen treden op uit een besef van verantwoordelijkheid en in de wetenschap, dat hun verantwoording voor dit optreden kan worden gevraagd. Het is waar, dat een beïnvloeding van zulk een karakter ook in onze maatschappij plaats vindt. Gedacht kan worden aan die van de zoon door de vader, van de leerling door de onderwijzer, van de gemeente door de predikant. Maar daarnaast werkt de ‘geraffineerde’ druk, die van verre of althans van achter coulissen wordt uitgeoefend. Waarin schuilt precies het ‘raffinement’ van deze wijze van beïnvloeding? Hierin: de te beïnvloeden persoon of groep wordt onder zware morele en psychische druk gezet, maar is zich dit niet bewust; menend zelf te kiezen, wordt hem of haar in feite geen keus gelaten. Op zichzelf is deze wijze van beïnvloeden noch slecht, noch goed. Het is een manier van influencering onder andere manieren. Het feit echter, dat de beïnvloeding vanuit de verte of vanuit het onherkenbare wordt uitgeoefend door lieden, die zich jegens niets of niemand verplicht behoeven te gevoelen, maakt dit soort van beïnvloeding, naar de geldende norm gesproken, uiterst gevaarlijk. Zoals voor de hand ligt, maken juist zij, wier bedoelingen zich slecht verdragen met het bestaande waardensysteem van de geïnfluenceerde personen of groepen, er graag en veelvuldig gebruik van. De ontdekkingen van de moderne psychologie kunnen hun grote diensten bewijzen. Zij appelleren aan de primitieve verlangens van de mens en ondergraven daardoor de heersende moraal, die het bindend cement vormt van de samenleving. Ook de gezinsverhoudingen laten zij niet onberoerd. Göbbels c.s. levert een sprekend voorbeeld van zulk een wijze van doen. Gebruik makend van de moderne psychologische inzichten wist hij tallozen te bewegen tot volstrekte overgave aan de collectiviteit - in dit geval de nationaal- | |
[pagina 58]
| |
socialistische staats- en volksgemeenschap - en ontsloeg hen tegelijkertijd van de tot dusverre gevoelde verplichtingen jegens de medegezinsleden. Het aantal gevallen, waarin tijdens het nazi-bewind Duitse kinderen hun ouders in handen speelden van de Gestapo is legio. Wordt het ons achteraf duidelijk, op welke manier het nationaal-socialisme vele zijner ‘successen’ behaalde, onvoldoende realiseren wij ons veelal, dat ook vandaag aan de dag mindere goden dan Göbbels steeds bezig zijn, met welke bedoeling dan ook, om de gevestigde moraal aan te tasten. Tekenend is wel, dat Engeland de beeldroman wenst te verbieden. Het is genoegzaam bekend, dat de wetenschap niet altijd wordt toegepast met de bedoeling haar te doen strekken tot het welzijn van de gehele maatschappij. Ook politieke machtswellustelingen en handige, louter naar eigen voordeel strevende, zakenlieden passen haar dankbaar toe. In de moderne communicatie-middelen als krant, vlugschrift, beeldroman, radio en televisie vinden zij prachtige middelen om hun massa-psychologische kennis te eigen bate te kunnen uitdragen. De zogenaamde verlichte geesten van de 19de eeuw verwachtten wonderen van het onderwijs. Typerend is de uitspraak van de Nederlandse hoogleraar Opsoomer, die van oordeel is, dat het openen van genoeg scholen zal veroorzaken, dat de gevangenissen kunnen worden gesloten. Helaas, is de verwachting van deze bekende landgenoot niet in vervulling gegaan. Het aantal scholen - ook buiten Nederland - is sedert de vorige eeuw zeer aanzienlijk toegenomen. In vrijwel ieder Westers land is het kind verplicht om, na het bereiken van de zes- of zevenjarige leeftijd, meerdere jaren een school te bezoeken. Deze dwang heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de gelijker verdeling van de maatschappelijke kansen. Dit komt, wat het gezin aangaat, evenwel reeds onmiddellijk neer op toenemende gezinsindividualisatie, doordat het maatschappelijk leven als gevolg van het onderwijs verder wordt gedifferentiëerd. De scholing schept de mogelijkheid om te worden opgenomen in een beroepskring en een daarmee samenhangende sociale laag, die zonder scholing voor het bewuste individu gesloten zou zijn gebleven. Maar het verplichte onderwijs is ook van invloed op de verhoudingen binnen het gezin; het kan - en doet dit in bepaalde gevallen zeer sterk - de traditionele gezagsverhoudingen ondermijnen en de psychische betrekkingen labiliseren, terwijl het in menig geval een deel van de opvoedkundige functie van het gezin overneemt. Ofschoon de schrijver zich ten volle bewust is, dat niet alle factoren, | |
[pagina 59]
| |
die hun invloed met betrekking tot de moderne gezinsontwikkeling deden en deels nog doen gelden, werden vermeld in het voorgaande, meent hij toch de meest belangrijke te hebben opgesomd en behandeld. De vraag rijst nu, wat de positie is van het moderne gezin als deel van de samenlevingstotaliteit en welk karakter dit gezin draagt. Wie wil aangeven, welke plaats en karakter van het hedendaagse Westerse gezin zijn, staat voor een volstrekt hopeloze taak, wanneer zijn streven er op gericht is, alle gezinstypen, die zich in de huidige Westerse maatschappij laten waarnemen, onder de loupe te nemen. We treffen immers in de ons omringende samenleving een veelheid van gezinstypen aan, die onderling verschillen qua basis, structuur, psychologisch klimaat en functie. Hoeveel typen men wenst te zien, hangt af van aard en aantal der gezichtpunten met betrekking tot een eventuele classificatie. Wil men een typologische indeling volgens beroep, dan zijn de verschillen doorgaans overwegend functie-verschillen, terwijl bij een indeling volgens levens- en maatschappij-beschouwing hoofdzakelijk de structuur-verschillen zullen spreken. Het gezin van de Gereformeerde industrie-arbeider of van de Gereformeerde intellectueel kan structureel sterk overeenkomen met dat van de geloofsgenoot, die in een nog geheel agrarische wereld zijn boerenberoep uitoefent, doch functioneel zullen tussen deze gezinnen aanmerkelijke verschillen aan te wijzen zijn. Het gezin van de Katholieke zakenman zal daarentegen van dat van de buitenkerkelijke zakenman voornamelijk structureel verschillen; functioneel is er waarschijnlijk grote overeenkomst. Wie werkelijk de verscheidenheid in gezinstypen in onze gecompliceerde, gedifferentiëerde samenleving wil ontdekken, kan zich ten slotte niet beperken tot slechts enkele indelings-criteria. Wil hij inderdaad enigermate recht doen aan de bestaande verscheidenheid, dan dient hij er van doordrongen te zijn, dat deze uitvloeisel is van de differentiërende werkzaamheid van vele factoren van op zijn minst reeds psychologische, sociaal-culturele, economische en geografische aard, die naar gelang tijd en plaats in steeds andere combinatie, alsook minder of meer intensief, zich hebben doen gelden. Het is evenwel niet schrijvers bedoeling om aan de verscheidenheid recht te doen. Zoals hij in voorgaande historische beschouwing expliciet liet blijken, zocht hij naar hetgeen typisch was voor het gezin uit vroeger tijd en zag hij vrijwel af van de bijzondere variaties op het grondpatroon. Ook t.a.v. de behandeling van het moderne gezin gaat hij er van uit, dat in verband met de probleemstelling alleen het | |
[pagina 60]
| |
typische van dit tijdvak betekenis heeft. Ten plattelande en zelfs binnen de steden treffen wij tot op de huidige dag gezinstypen aan, die in menig opzicht het karakter van het Middeleeuwse gezin hebben bewaard. Dit geldt dan nog in relatief geringe mate voor de Angelsaksische en Noordwest-Europese landen, waar veel sterker het stempel van burgerlijke levenswaardering en modern-industriële voortbrenging op werd gedrukt dan op landen als Griekenland, Joegoslavië, Italië of Spanje. Maar, waar het gezin nog de geest en de verhoudingen van een ver verleden tijd bezit, voltrekken zich, welke sterke tegenkrachten zij ook mogen ondervinden, veranderingen, die wijzen op een zich geleidelijk conformeren aan burgerlijke levensidealen. In deze milieu's vindt een ontwikkeling plaats, die bewust of onbewust is gericht op het zich verwerven van de burgerlijke levensstijl. Merkwaardig is, dat dezelfde ontwikkeling eveneens is waar te nemen in een veel ‘jonger’ milieu, dat der industrie-arbeiders. Margaret Mead schrijft: ‘The American family pattern is an urban middle-class pattern, although upper-class patterns occur, and lower class practice deviates sharply from middle-class standards, and rural family life still retains the stamp of an earlier historical period. Films, comic strips, radio, and magazines presuppose a middle-class family.’Ga naar eind55) Wat Margaret Mead stelt voor Amerika, geldt in het gehele Westen. De arbeiders, de haute bourgeoisie, de adel en de boeren kennen gezinsidealen en verhoudingen, die nog altijd afwijken van die der ‘middle-class’, maar de veranderingen in deze milieu's tenderen naar een realisering van burgerlijke opvattingen en verhoudingen. Onder invloed van vooral de eerder door schrijver genoemde factoren, die ook de maatschappij in het algemeen een volkomen ander aanzijn hebben gegeven, is het gezin zowel in opzicht van positie als karakter sedert twee eeuwen geleden een volkomen ander gezin geworden. Wat zich hier en daar voor de sociale, economische en politieke omwentelingen der 18de eeuw relatief flauw als nieuw in het gezinsleven aftekent, is heden ten dage grondslag van de verhoudingen in de meerderheid der gevallen. De positie van het gezin als deel van het maatschappelijk geheel is in vergelijking met eertijds zeer betekenend veranderd. De nauwe en dikwijls als knellend ervaren banden, waardoor het gebonden was aan familie en/of locale gemeenschap, heeft het doorgaans afgeworpen. Het open gezin maakte - zo wij Saal's terminologie willen bezigen - over- | |
[pagina 61]
| |
wegend plaats voor het gesloten gezin. De vroegere onderschikking aan het grote familie-verband en de buurt- of dorpsgemeenschap, die het gezin slechts een zeer beperkte ruimte liet tot zelf-ontplooiing, is belangrijk minder geworden. Het merkwaardig verschijnsel treedt op, dat familie en buurt inkrimpen, althans volgens de in het gezin levende voorstelling. Niet alleen kiest vandaag de jongen dikwijls zelf het meisje, ook het gezin kiest zijn familie in menig geval zelf, d.w.z. dat het uit het ‘traditionele’ familieverband slechts een beperkt aantal verwanten in zijn kring toelaat en als familie beschouwt. Neven en nichten komen steeds verder van ons af te staan en zelfs komt het reeds vrij veelvuldig voor, dat de gezinnen van broers en zusters bitter weinig voor ons betekenen. Het gezin verlangt een eigen leven te leiden zonder inmenging van familie en buurt. Het beleeft zichzelf hoe langer hoe meer als souverein ter zake van aangelegenheden, die zijn leden aangaan. Inmenging in zijn problemen van zelfs diegenen, waarmee het zich emotioneel sterk verbonden weet (de ouders van het echtpaar, goede vrienden, e.d.), wordt voortdurend meer ervaren als schending van het gebied, dat het het zijne acht. Deze gezins-individualisatie, waarvan de bel en de grendel op de deur indicaties zijn kunnen, houdt echter in, dat bepaalde noden van het gezin in een tijd, waarin de overheid meer wil zijn dan alleen hoedster van de openbare orde, in toenemende mate het onderwerp van overheidszorg worden. Familie en buurt beknotten in een eerder stadium veelal zeer sterk de mogelijkheid tot eigen ontwikkeling, maar zij schiepen ook de voorzieningen, die nodig waren om gezins-crises te overkomen. Nu is het gezin in tijden van crisis aangewezen op de goede wil van de Overheid, wier hulp en steun niet immer geheel ‘onbaatzuchtig’ is. Ten aanzien van het gezin heeft familiale en locale macht het veld geruimd voor nationale macht. De ontwikkeling van staatkundige opvattingen en verhoudingen is een factor van overwegende betekenis geworden met betrekking tot de positie van het gezin in het maatschappelijk geheel. De situatie in de dictatoriale staten van de 20ste eeuw wijst er op, hoezeer de Overheid kan ingrijpen in gezinsverhoudingen. Het bewijs is niet geleverd tot dusverre, dat dictatoriale Overheden er in slagen om hun oogmerken t.a.v. het gezin te bereiken, maar wel is duidelijk geworden, welk een omwenteling door hun toedoen in het gezinsleven kan worden teweeg gebracht. Waar de staat echter (nog) niet of nauwelijks ingrijpt in de verhoudingen binnen de particuliere woning, is het moderne gezin een kleine mensengroep, die over- | |
[pagina 62]
| |
wegend zonder anderer inmenging voor levensopgaven wordt gesteld, welke eerder werden opgelost in overleg met of volgens de richtlijn van familie en buurt of dorp, wier adviezen een ‘bindend karakter’ droegen. Daardoor is de verantwoordelijkheid van het gezin voor eigen welzijn aanzienlijk toegenomen. De vrijheid van het gezin verruimt de mogelijkheden van deze groep om zich te ontwikkelen volgens eigen aard, maar dit betekent, dat het zich meer dan tevoren in concreto ontwikkelen zal overeenkomstig zelf verworven normbesef. Met andere woorden het moderne geïndividualiseerde gezin is een kwetsbaar gezin. Deze conclusie is men trouwens eveneens gedwongen te trekken na een analyse van huwelijk, structuur, functie of psychologisch klimaat. Het huwelijk, dat vroeger in de meerderheid der gevallen ‘Situationsehe’ was, is vandaag veelvuldig ‘Neigungsehe’. ‘In dem einen Typus ist die Liebe die Seele der Ehe, im anderen tritt sie zurück. Im einen Fall schöpft die Ehe wesentlich ihre Kraft von innen, im anderen Fall hauptsächlich von auszen, nämlich aus den objektiven Mächten der Situation.’Ga naar eind56) Het moderne huwelijk, dat, niet zelden tegen de wil van wederzijdse families in, op grond van wederzijdse affectie tot stand komt en de basis vormt van het geïndividualiseerde gezin, biedt de partners de mogelijkheid van volkomen gemeenschap onder handhaving en zelfs maximale ontwikkeling der eigen individualiteit, maar potentiëel is het ook een der voornaamste bronnen van een mislukt leven. Niemand heeft waarschijnlijk ooit meer van zijn huwelijk gehoopt en verwacht dan de moderne Westerse mens. Het is niet ongewoon, dat hij door een huwelijk allereerst zijn erotische verlangens en pas dan zijn verlangens tot behoud van de soort zoekt te bevredigen. Zelfs komt het veelvuldig voor, dat hij door en in een huwelijk alleen de eerste zoekt te realiseren. De kilheid van het ‘gesellschaftliche’ samenlevingspatroon is een belangrijke reden, dat de mens van vandaag bewust zoekt naar een levenspartner, die meer kan zijn dan de deelgenoot in voortplanting, opvoeding en strijd om het dagelijks brood. Hij zoekt degeen, die hem boven alles begrijpt in zijn geestelijke behoeften. Het is een misvatting, dat voor de moderne mens in het huwelijk de zinnelijkheid praevaleert. De erotiek - de harmonieuze koppeling van sexualiteit en geestelijk begrijpen - is bron en doel van de meeste hedendaagse huwelijken en zij wordt beleefd als de grondvoorwaarde tot de vorming van een gezin. Literatoren, toneelschrijvers en filmers leggen er voortdurend getuigenis van af dit te verstaan. Door het te verstaan, stimule- | |
[pagina 63]
| |
ren zij een ontwikkeling, die werd opgeroepen door een veranderde mensbeschouwing - het individualisme - en door zich wijzigende maatschappelijke verhoudingen - de overgang van gemeenschaps- naar maatschappijpatroon. Het moderne huwelijk, waarvan het welslagen vooral wordt bepaald door het vermogen der partners om elkanders erotische verwachtingen blijvend te bevredigen, is een in aanleg uiterst labiele verhouding. De structuur van het huidige gezin weerspiegelt de samenlevings-structuur in de Westerse democratieën. Het moderne gezin is een democratisch gezin, waardoor op ieder individueel gezinslid groter verant-woordelijkheid wordt gelegd dan eertijds het geval was. Van een qua norm sterk dominerende vaderfiguur is in dit gezinstype geen sprake. Man en vrouw worden als gelijkwaardig opgevat en hebben als gevolg van dien gelijke stem in de aangelegenheden, die het gezin betreffen. Naarmate het kind ouder wordt, krijgt het meer zeggenschap in eigen en gemeenschappelijke zaken, zodat het, bijna of geheel volwassen, volledig stemrecht geniet. In feite zullen gewoonlijk de ouders een stem-overwicht bezitten en blijven bezitten - dit vloeit uit het karakter van het gezin als groep voort -, doch dit is dan persoonlijk overwicht. De autoritaire vaderfiguur en de dominerende ouders zijn deviaties van het huidige cultuur-patroon. Ouders hebben vandaag tot taak, hun kinderen op te voeden tot zelfstandigheid en hun mettertijd een plaats toe te kennen in het gezinsverband, die neerkomt op toenemende en ten slotte volledige medezeggenschap. Het vroeger gezinstype, waarin de man grote macht toeviel over vrouw en kinderen of waarin ouders de leef-en denkwijze van hun kinderen dwingend aangaven, heeft plaats gemaakt voor het democratische gezin of het gezin, dat onderweg is naar de democratie. Waar deze eis van democratie samengaat met de toenemende mogelijkheid om zonder al te grote materiële schade met het ouderlijk huis te breken, is het duidelijk, dat - zelfs bij echtelijke harmonie - het ongeschonden voortbestaan van een gezin niet is verzekerd. Het moreel van de ganse groep heeft extra accent gekregen. Het gezag is teruggetreden voor de kameraadschap en, daar het gezin een leven leidt zonder inmenging van de vroegere derden, is aanmerkelijk meer dan voorheen de mogelijkheid aanwezig van uiteen vallen. Het moderne gezin moet voldoen aan de eis een geestelijk onderkomen te zijn, anders raakt het gedesorganiseerd. Dit brengt ons bij zijn functie. In het geheel der functies, door het gezin uitgeoefend, hebben zich | |
[pagina 64]
| |
belangrijke wijzigingen voorgedaan. Als de gewichtigste daaronder moet zeer zeker gelden de accent-verschuiving van meer direct op het totale maatschappelijke welzijn gerichte activiteiten naar activiteit, gericht op het individu als individu. Mettertijd kwam steeds meer de nadruk te vallen op de koesterende of affectieve functie. Deze functie is in wezen dè functie van het moderne gezin. Lag in een eerder stadium de nadruk op de trits voortplanting-opvoeding-zorg voor het dagelijks brood, nu ligt het accent op de bevrediging van elkanders individuele psychisch-geestelijke behoeften. Man en vrouw hebben elkaar steeds minder nodig voor hun materiëel bestaan en ook de kinderen zijn, wat dat aangaat, veel minder, althans veel korter, op hun ouders aangewezen. Het hedendaagse gezin, dat is gegrond op burgerlijke levensidealen, heeft tot gewichtigste taak om een wijkplaats te zijn voor hen, die dag in dag uit worden geconfronteerd met een ontgoochelende wereld van onpersoonlijke aard. Het psychologisch klimaat van het moderne gezin is labiel. Dit vloeit enerzijds voort uit de structurele en functionele veranderingen in het gezin, alsmede uit de individualisatie van dit instituut. Anderzijds vloeit het voort uit de dynamiek van een weinig geïntegreerde maatschappij. In ‘The neurotic personality of our time’ ontwerpt Karen Horney het beeld van de hedendaagse mens in de geïndustrialiseerde en geurbaniseerde samenleving. Een soortgelijk beeld ontmoeten we, wanneer we Erich Fromm's ‘Fear of freedom’ ter hand nemen. De analyse van psychologen als Horney en Fromm, maar ook van sociologen en wijsgeren, doordringt ons van de labiliteit van onszelf en onze tijdgenoten, die deel hebben aan de Westerse beschaving. Systematisch door opvoeding doordrongen van de waarde een eigen individualiteit te bezitten, hebben wij ons IK gecultiveerd, maar nimmer was er een maatschappijvorm ook, waarin dat IK zozeer werd gedwongen om zichzelve te ontdekken. Onderwijl daagt de buitenwereld de persoon onophoudelijk tot keuze uit. Het ontbreken van een helder gestructureerd perspectief maakt de moderne mens, die zich zo zeer van zichzelve bewust is, tot een onevenwichtig en kwetsbaar individu en dit zowel buiten het gezin als daarbinnen. De gezinsindividualisatie, alsmede de wijziging in structuur en functie van dit instituut, brengen met zich mee, dat de betekenis van het psychologisch klimaat voor het welzijn van het gezin in sterke mate is toegenomen. Labiliteit in het psychologisch klimaat van het huidige gezin is meer dan eertijds een bron van sociale desorganisatie binnen | |
[pagina 65]
| |
het gezin zelf, maar ook in het bredere maatschappelijke verband. Het moderne Westerse gezin is, zoals eerder opgemerkt, een uiterst kwetsbare groep. Het wil een opgave vervullen, die hoge eisen stelt aan moraal en psychische structuur van zijn leden. Door allereerst koesteringsgroep te zijn, wordt het gemakkelijk een mislukking, maar indien het slaagt in het volbrengen van de voornaamste opgaaf, blijkt het, als geen ander instituut, aan het verlangen van armen en rijken, van eenvoudigen en gecompliceerden te voldoen, hun dat te bieden, wat zij als moderne mensen zozeer voelen te behoeven, n.l. vrijheid in geborgenheid. |
|