Het water zei nog: ‘Maar mijn familie is erg groot hoor’. ‘Dat geeft niet’, zei de zon, ‘jullie moeten allemaal komen’. Op een dag kwam het water op bezoek. Er was zo veel water dat de zon en de maan op de stoelen moesten gaan staan.
‘Zie je wel’, zei het water, ‘ze zijn er nog niet eens allemaal en nu moeten jullie al op de stoelen staan’.
‘Geeft niet’, zei de domme zon, ‘laat ze allemaal maar binnen komen’.
En toen er nog meer water kwam, moesten de zon en de maan op de tafel klimmen. En daarna op de kast. ‘Ze zijn nog niet eens allemaal binnen’, zei het water.
De domme zon zei: ‘ze moeten allemaal komen’.
Toen kwam er nog meer water in het huisje en de zon en de maan moesten op het dak klimmen. En er kwam nog steeds meer water. Toen moesten de zon en de maan naar de hemel klimmen. En daar zijn ze nu nog.
‘Begrijp je nu waarom de zon en de maan aan de hemel staan?’, vroeg Anansie.
‘Ja, zei opa, ik weet niet of het echt zo gegaan is. Maar het is wel een mooi verhaal’.
Het was nog nacht, maar het begon al een klein beetje licht te worden.
‘Ik geloof dat ik weg moet’, zei Anansie. En hij riep:
En de maan zei:
Kom maar, alles is klaar.
‘Dag opa’, zei Anansie, Opa voelde even een gekriebel aan zijn oor en weg was Anansie. Opa riep nog: ‘dag Anansie’, maar hij hoorde niets meer.
Het begon licht te worden. Het was ochtend en de nacht was om.