‘Dat is ook zo’, zei opa, ‘we wonen hier pas een maand’. ‘In Afrika weet iedereen wie Anansie is’, zei de spin trots. ‘Soms ben ik een spin en soms ben ik een man. Ik ben heel slim en ik weet altijd raad’.
‘Weten de kinderen in Afrika ook wie je bent?’, vroeg opa. ‘Ja’, zei Anansie, ‘want grootvaders vertellen mijn avonturen aan de kinderen’. Toen vroeg Anansie opeens: ‘Heb jij ook kinderen?’
‘Ik heb grote kinderen’, zei opa, ‘en die kinderen hebben zelf ook kinderen’.
‘Vertel jij die kinderen wel eens verhalen?’, vroeg Anansie. ‘Dat kan niet’, zei opa, ‘want die kinderen wonen hier ver vandaan, die wonen niet in Afrika’.
‘Maar je kunt ze toch schrijven?’, zei Anansie.
‘Ja’, zei opa en er kwam een rimpel in zijn voorhoofd, ‘maar ik weet niet altijd een verhaal’.
‘Dan zal ik je wel helpen, zolang je in Afrika woont’, zei Anansie.
‘Wil je me nu een verhaaltje vertellen?’, vroeg opa.
‘Nee, niet nu’, zei Anansie, ‘ik moet straks al op reis’.
‘Waarom moet je op reis?’
‘Ik heb twee meisjes thuis en twee jongens’, zei Anansie, ‘en morgen is het kleinste meisje jarig. Daarom moet ik naar huis’.
‘Weten jouw kinderen dat je soms een spin bent en soms een man?’, vroeg opa.
‘Nee’, zei Anansie, ‘dat weten ze niet’.
‘En hun moeder ook niet?’
‘Nee, hun moeder ook niet. Dat is mijn geheim’.
‘Maar hoe ga je naar huis? Hoe word je weer een man?’
Anansie antwoordde: ‘Kom vanavond maar in de tuin, bij het