De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal
(1995)–Thijmen Koopmans– Auteursrechtelijk beschermdThemabijeenkomst van de Afdeling Letterkunde van maandag 9 mei 1994
[pagina 49]
| |
H. Steinmetz
| |
[pagina 50]
| |
Dit klinkt misschien alsof de vloeiende overgang tussen het alledaagse en het wetenschappelijke Nederlands alleen nadelig zou zijn, nadelig dan voor de wetenschapstaal of de mogelijkheden van de wetenschapstaal. Maar dit is in mijn ogen beslist niet het geval, zeker niet in de wetenschappelijke disciplines die ik kan overzien. Ook in het Nederlands zijn er genoeg mogelijkheden om exact en coherent datgene te formuleren wat moet worden geformuleerd. Maar het is wel zo dat het Nederlandstalige wetenschappelijke discours, zoals men tegenwoordig gaarne zegt, zich van anderstalige wetenschappelijke discoursen onderscheidt. Over het geheel gezien is de Nederlandse wetenschapstaal ‘omslachtiger’, minder gecomprimeerd dan b.v. de Duitse en zeker de Engelse. Zo zijn bijzinnen dikwijls noodzakelijk waar andere talen over kortere grammaticale constructies beschikken. De voor wetenschapstalen over het algemeen karakteristieke nominaliseringen en deverbaliseringen (dit laatste betekent een desemantisering van het verbumGa naar voetnoot2 zullen in de Nederlandse wetenschapstaal nooit dezelfde intensiteit bereiken als in andere talen. Symptomatisch is b.v. het Nederlandse ‘alledaagse taal’ tegenover het Duitse ‘Alltagssprache’. Het lijkt mij uitermate onwaarschijnlijk dat ook het meest wetenschappelijke Nederlands ooit de extreme toespitsing zou kunnen bereiken die het werkelijk geëlaboreerde Duits als wetenschapstaal kent zoals dit door sommige Duitse literatuurwetenschappers wordt gebruikt, en dan met het alom bekende scheldwoord voor ‘Germanistendeutsch’ wordt uitgemaakt. In Nederland bestaat eerder het gevaar van het tegenovergestelde uiterste, namelijk dat men de grens naar de alledaagse taal toe overschrijdt. Dat leidt in de ogen van buitenlanders tot stijlbreuken, die overigens voor het merendeel wederom door het gebruik van beelden of vergelijkingen veroorzaakt worden welke duidelijk tot de alledaagse taal behoren. Aan de andere kant maakt de gebleven nauwe verbondenheid tussen alledaagse taal en wetenschapstaal de laatste minder ‘gesloten’, ik ben geneigd te zeggen, minder ‘vijandig’ en daarom beter toegankelijk, beter toegankelijk ook voor de wetenschappers zelf. De volgende zin uit Adorno's Dialektik der Aufklärung verliest in de Nederlandse vertaling een groot deel van zijn bijna bedreigende abstractheid en - natuurlijk ook idiosyncratische, ‘Adorniaanse’ - ontoegankelijkheid: Die Herrschaft bis ins Denken selbst hinein als unversöhnte Natur zu erkennen aber vermöchte jene Notwendigkeit zu lockern, welcher als Zugeständnis an den reaktionären common sense der Sozialismus selbst vorschnell die Ewigkeit bestätigte.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 51]
| |
tuur zou herkennen, zou men die noodzakelijkheid losser kunnen maken, waaraan als concessie aan de reactionaire ‘common sense’ ook het socialisme overhaast het predikaat eeuwig toekende.Ga naar voetnoot4 De relatief geringe afstand tussen wetenschapstaal en alledaagse taal kenmerkt - in tegenstelling tot andere disciplines - de kunst-, muziek-, literatuur- en geschiedeniswetenschappen in het algemeen. Inzoverre neemt het Nederlands op deze vakgebieden geen significante uitzonderingspositie in. Dat de afstand geringer is dan in andere disciplines, is niet toevallig. Want de relatie tussen de geesteswetenschappen en hun onderzoeksobjecten is gedeeltelijk een andere dan b.v. bij de natuurwetenschappen. In de natuurwetenschappen is taal een middel, dat als zodanig zo weinig mogelijk opgemerkt mag worden. Taal is gereduceerd en gecondenseerd tot een zuiver communicatie- en informatiemedium. Hoe abstracter, hoe makkelijker in formules en eenduidige tekens te transformeren, hoe beter. Taal is een lege vaktaal. In de geesteswetenschappen zou een dergelijke taal het object doen verdwijnen. De geschiedenis van de geesteswetenschappen laat dan ook zien dat publikaties waarin getracht wordt het natuurwetenschappelijke ideaal van wetenschapstaal zo veel mogelijk te imiteren, hun betekenis relatief snel verliezen. Cultuur, culturele verschijnselen - begrepen nu als de objecten van de geesteswetenschappen - kunnen alleen vanuit bepaalde perspectieven en standpunten beschreven en onderzocht worden. Deze spiegelen zich in de verschillende wetenschapstalen die verschillende cultuurgemeenschappen bezitten. De geesteswetenschappen en hun wetenschapstalen maken daarom deel uit van de afzonderlijke cultuurgemeenschappen. De taal is een van de weinige overgebleven verbindende elementen waarover culturele gemeenschappen in een wereld van toenemend internationalisme nog beschikken. Taal fungeert in deze gemeenschappen niet alleen als communicatiemiddel, maar ook als identiteit bevorderende en bewarende, oriëntatie en zelfbewustwording biedende kracht. Cultuurgemeenschappen herkennen zich niet in de laatste plaats in hun gemeenschappelijke taal. Omdat de wetenschapstalen van de geesteswetenschappen hun verbinding met de alledaagse taal niet hebben opgegeven, nemen zij deel aan de specifieke, identiteit scheppende taak van de taal. De houding die een culturele gemeenschap in haar geesteswetenschappen tegenover haar eigen cultuur, contemporain of verleden, maar ook tegenover vreemde cultuur formuleert, drukt zich niet alleen in de inhoudelijke bevindingen uit, maar ook in het specifieke perspectief van de wetenschapstaal die de verbinding met de eigen alledaagse taal niet verloren heeft. Daarom levert ook de meest geavanceerde wetenschappelijke analyse van culturele fenomenen geen onpartijdige en tijdloze resultaten op. Het klinkt op het eerste gezicht onwetenschappelijk en negatief, maar het | |
[pagina 52]
| |
effect van geesteswetenschappelijk onderzoek bestaat niet enkel in beschrijving, observatie, analyse. Het uiteindelijke resultaat is een toeëigening, een integratie van het vreemde en van het vreemd geworden eigene. Dit wordt niet in de laatste plaats door de eigen wetenschapstaal bereikt. De eigen, de in de eigen cultuur verwortelde wetenschapstaal is derhalve voor elke cultuurgemeenschap van cruciaal belang. Het is daarom een weinig zinvol voorstel om het Nederlands als wetenschapstaal b.v. door het Engels te vervangen. Uiteraard is het nuttig wanneer Nederlandse onderzoekers van buitenlandse wetenschapstalen gebruik kunnen maken. Maar dit geldt niet voor elk moment en niet voor alle vakgebieden in gelijke mate. Over de internationale aansluiting van het Nederlandse onderzoek op het gebied van de letteren behoeft men zich overigens geen grote zorgen te maken. De beoefenaren van de moderne vreemde talen publiceren het merendeel van hun onderzoek in het Frans, Engels, Duits, Spaans enz. Ook de historici en kunsthistorici zijn op de internationale wetenschapsmarkt vertegenwoordigd doordat veel van hun publikaties in die talen verschijnen die voor hun gebieden de meest gangbare zijn. Dit is volstrekt in orde. Zoals men in het algemeen moet stellen dat men daar, waar het om internationale communicatie gaat, niet krampachtig aan de eigen taal moet vasthouden, maar de dominerende taal over dient te nemen. Deze regel is op de wetenschap even goed van toepassing als op alle andere terreinen. Zo ben ik altijd blij wanneer ik op het vliegveld van Madrid of Warschau mijn weg snel via ‘departure’, ‘boarding card’ en ‘gate’ kan vinden en niet afhankelijk ben van de Spaanse c.q. Poolse termen. Maar het is iets anders wanneer de taal niet uitsluitend communicatieve en informatieve functies vervult. In de taal van de geesteswetenschappen vindt zoiets als zelfreflectie van culturele gemeenschappen plaats, reflectie over de eigen culturele identiteit en over de verhouding tot andere, vreemde culturen. Daarom zou men eigenlijk moeten eisen dat althans een deel van het onderzoek, b.v. op het gebied van de vreemde talen, in het Nederlands wordt gepubliceerd. Dan alleen is gewaarborgd dat de noodzakelijke reflectie over vreemde culturen vanuit de eigen cultuur plaatsvindt. Het Nederlands kan deze aan de wetenschapstaal verbonden taak bijzonder goed aan, beter dan de meeste andere talen, die in hun wetenschapstaal een sterkere tendens naar een duidelijke autonomie tegenover de alledaagse taal laten zien. Wat op het eerste gezicht eerder een zwakte van het Nederlands als wetenschapstaal lijkt, namelijk het maar gedeeltelijk aan bepaalde standaarden voldoen die sommige mensen van een wetenschapstaal eisen, blijkt bij nader inzien zijn sterkte en kracht te zijn. De wetenschap loopt daardoor minder gevaar het contact met de culturele gemeenschap kwijt te raken. Dit alles pleit voor het behoud van het Nederlands als wetenschapstaal. En nog iets pleit hiervoor. De geesteswetenschappen zijn de laatste tijd onder een toenemende legitimatiedruk komen te staan. Overheden, maar ook de openbare mening tonen zich steeds minder overtuigd van het nut en van de noodzaak van de geesteswetenschappen. Regelmatig naar voren gebrachte argumenten zijn o.a. dat men zich in deze wetenschappen met specialistische | |
[pagina 53]
| |
problemen bezig zou houden die bovendien niet zelden in een onbegrijpelijke taal worden behandeld. Belangrijker is echter nog dat dit wantrouwen tegen, of zelfs afkeer van, de geesteswetenschappen mede veroorzaakt wordt door het feit dat de traditionele cultuur en haar uitingsvormen hun plaats en rol in de moderne mediawereld nog maar met moeite kunnen verdedigen. Als exponenten van de in twijfel geraakte cultuurwaarden worden de geesteswetenschappen meegezogen in de maalstroom van kritiek en discreditering. Binnen de geesteswetenschappen is dan ook een proces van herbezinning, gedeeltelijk zelfs van heroriëntatie op gang gekomen. Of dit proces op den duur nu wel of niet tot een verandering van de taakstelling leidt, in geen geval kunnen de geesteswetenschappen het zich permitteren om zich door hun taalgebruik van het grote publiek (verder) te isoleren. Mij lijkt echter dat men in Nederland - gezien de gebleven sterke affiniteit van het wetenschappelijke met het alledaagse Nederlands - grotere kansen heeft om dit te voorkomen dan in menig ander land. |
|