De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal
(1995)–Thijmen Koopmans– Auteursrechtelijk beschermdThemabijeenkomst van de Afdeling Letterkunde van maandag 9 mei 1994
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.V. Storme
|
1. | Pas toen de eerste mens rechtop liep, kon hij spreken. | ||||||||||
2. | De taal is ons vaderland (Pessoa): wij spreken, voelen en denken in één taal. | ||||||||||
3. | Is die ene taal geen beperking? | ||||||||||
4. | Voor de eerste maal in de geschiedenis van Nederland, komt het Nederlands op de interne markt in concurrentie met andere talen. In België kennen wij dit fenomeen sinds lange tijd. | ||||||||||
5. | Het Nederlands is een poort op de wereld: de burgers die leven in een beperkte cultuurtaal zijn meer wereldburger dan diegenen die een internationale taal als moedertaal hebben. | ||||||||||
6. | Het is ondenkbaar dat het Nederlands zou verdwijnen:
|
||||||||||
7. | De fundamentele vraag blijft: kan het Nederlands een eigen-aardige inbreng doen in de cultuur en de wetenschap? Men vergelijke met Grieks, Latijn, Frans, Engels, Hongaars:
|
||||||||||
8. | Het monopolie van het Engels is een grotere bedreiging dan het Frans ooit in België is geweest. | ||||||||||
9. | Meertaligheid is conditio sine qua non voor het behoud van het Nederlands. Men moet vier talen kennen: moedertaal + complementaire taal (bijvoorbeeld Frans of Italiaans) + een wereldtaal (bijvoorbeeld Arabisch, Spaans) + Engels. | ||||||||||
10. | De moedertaal blijft de wortel (roots) van de mens. |
‘Het grappige van Belgen is dat ze Vlaams praten’ schreef Renate Rubinstein in haar Belse Notities. Dit verklaart waarom ik gevleid ben uitgerekend in Nederland voor uw Akademie een bijdrage te mogen leveren aan het debat over de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal.
Vermoedelijk mag ik ervan uitgaan dat deze keuze niet zozeer bepaald werd door mijn buitenlandse lidmaatschap van uw Akademie - waarvoor ik u veel dank ben verschuldigd - noch door mijn jarenlange omgang met de Nederlandse (rechts)wetenschap en haar vertolkers, dan wel door mijn toebehoren
aan een land, waar het vraagstuk van het gebruik van het Nederlands in de wetenschapsbeoefening zich in volle omvang heeft gesteld ter gelegenheid van de vernederlandsing van mijn Gentse Alma Mater in 1930.
En dan herinner ik aan de vele pogingen om het Frans in mijn Universiteit te behouden. Het Nederlands was immers ongeschikt voor onderwijs en wetenschap: ‘Les Flamands qui voudraient flandriciser une université belge, n'ont pas assez réfléchi au rôle supérieur auquel doit prétendre une université. Si leurs revendications étaient accueillies, la race flamande serait da coup réduite à des conditions d'infériorité dans la concurrence universelle’ (uit de brief van de Belgische bisschoppen in 1906). Dat Gent zich daarentegen ook in de internationale concurrentie heeft weten waar te maken, is een gekend verhaal, waarbij ik niet lang moet stilstaan. Negen jaar na de vernederlandsing kreeg Corneel Heymans de Nobelprijs.
Zoals ik niet moet stilstaan bij de betekenis van de taal: zij is er om te denken,Ga naar voetnoot1 te spreken, te schrijven, lief te hebben, te bidden en te rekenen. Terloops moge onderstreept worden dat voor het recht de taal de ‘unique tool of trade’ (Lord Denning) is: niet alleen communicatiemiddel, maar ook werkinstrument. Evenmin moet ik stilstaan bij de betekenis van elke volwaardige taal, dus ook van het Nederlands. Hier herinner ik aan de gevleugelde uitspraak van de Portugese schrijver Pessoa: ‘Mijn taal is mijn vaderland’ of die van Adriaan Roland Holst: ‘Dat oud goud van de eigen taal’.Ga naar voetnoot2 Tenslotte ga ik er van uit dat evenmin herinnerd behoeft te worden aan het feit dat aan onze universiteiten in de eerste plaats onderwijs wordt verstrekt aan de toekomstige praktizijnen voor het volk. Dit geldt evenzeer voor de wetenschap, ook zo deze laatste bijkomend internationale verspreiding verdient. Elke scheiding tussen volkstaal en cultuurtaal is rampspoedig en leidt tot maatschappelijke spanningen, zoals de geschiedenis ons dagelijks nog leert.
Dat u in Nederland aan dit vraagstuk aandacht wilt besteden, verheugt ons zeer. Wellicht is dit te danken aan het feit dat, voor de eerste maal in de geschiedenis van Nederland, de taal van dit land op de interne markt zonder enige grensbescherming in concurrentie komt met andere zogeheten grotere talen. Dit is een fenomeen dat wij in België kennen sinds meer dan 160 jaar; de Vlamingen hebben aldaar bewezen dat zij na een jarenlange strijd deze concurrentie aankonden. Het is vanuit deze specifieke historische achtergrond dat ik graag deze namiddag tien stellingen zou willen verdedigen.
1. Het Nederlands houdt maar stand, wanneer we in het Nederlands iets te zeggen hebben en het ook zeggen. Dit lijkt een waarheid naar de wijze van De la Palice, doch het is naar mijn smaak de meest simpele doch tevens de belangrijkste stelling, die in dit debat kan worden verdedigd.
Wij moeten iets te zeggen hebben. Ik geef twee voorbeelden.
Het lijdt geen twijfel dat van alle instituten, die dienen moeten om het bevel of verbod van de rechter slagkracht te geven, de Benelux-dwangsom het meest geslaagde voorbeeld is in rechtsvergelijkend perspectief. Een ieder weet dat deze eenvormige wet geredigeerd werd, in navolging van de Nederlandse wet van 1932, door de Benelux-commissie voor eenmaking van het recht. ‘Pour la petite histoire’ voeg ik er graag aan toe dat op een bepaald ogenblik door de toenmalige Luxemburgse voorzitter van de vijfkoppige werkgroep (Huss, Haardt, Fokkema, Ronse en Storme) werd vastgesteld dat we allen discuteerden in een andere dan onze moedertaal, waarop we prompt overstapten naar het Nederlands, wat dan de verdere werktaal van deze groep bleef...
Het nieuw Nederlands burgerlijk wetboek - waarvan ik nog altijd betreur dat we niet gepoogd hebben er een Wetboek voor België, Nederland en Luxemburg van te maken - blijkt thans, niettegenstaande de concurrentie van het Italiaans of Zwitsers Wetboek of van de American Common Commercial Code, een gewild importartikel te zijn in Albanië en in een aantal GOS-staten. Is dit geen opmerkelijk - wij zeggen merkwaardig - voorbeeld?
Maar we moeten het ook in het Nederlands zeggen. In dit verband lijkt het mij dat Italië een lichtend voorbeeld kan zijn. Zelf heb ik als candidatuurstudent Italiaans geleerd om Dante en Petrarca te kunnen lezen. Deze basiskennis komt vandaag bijzonder gelegen, nu in mijn vakgebied - het procesrecht - de Italiaanse doctrine nog steeds toonaangevend is gebleven. Dit verklaart waarom Poolse, Hongaarse, Duitse, Griekse, Zuid-Amerikaanse processualisten meestal goed Italiaans begrijpen en soms ook hanteren. Opmerkelijk is anderzijds ook dat alles wat op literair èn op juridisch gebied in de wereld wordt gepubliceerd, prompt in het Italiaans wordt vertaald...En dat het Nederlands niet noodzakelijk via een vertaling bekendheid moet krijgen, wordt bewezen in de theologie, waar jonge theologen destijds Nederlands leerden om de werken van de Nijmeegse Vlaming Edward Schillebeeckx in de originele taal te kunnen lezen. Ik vermoed dat men zich zelfs in het Vaticaan een dergelijke inspanning heeft getroost...
2. Het Nederlands heeft trouwens iets te zeggen en kan een eigen-aardige inbreng in de Europese cultuur en wetenschap verzekeren. Dat men de taalkundige schoonheid van een vers ternauwernood kan vertalen, geldt uiteraard voor elke taal, maar toch:
(Kind, in Van Wilderode, A., Poedersneeuw, Tielt, 1991).
Doch dat alleen het Nederlands erin slaagde drie voor het Recht wezenlijk
verwante begrippen ook etymologisch met elkaar te verbinden, is toch wel vermeldenswaard: Recht - Gerecht - Gerechtigheid. In het Duits lukt dit ook: Recht - Gericht - Gerechtigkeit, hoewel de i van Gericht het stamwoord wijzigt. In het Frans wordt dit: Droit en Justice in twee betekenissen, zoals ook in het Engels: Law - Justice in twee betekenissen (Courts of Justice en Justice). In het Italiaans (Diritto - Giustizia) en het Spaans (Derecho - Justicia) lukt het evenmin.
In zijn meesterwerk Virgil, Vater des Westens, speurt de Duitse auteur Theodor Haecker naar de sleutelwoorden van verschillende talen: Res in het Latijn, Logos, Raison, Sense, Wesen in andere talen. Mocht het mij gegeven zijn te zoeken naar het sleutelwoord in de Nederlandse rechtscultuur, dan zou ik vooralsnog opteren voor ‘Redelijkheid’. Uitgangspunt hierbij is natuurlijk dat prachtige Adieulied van een onbekende dichter, opgedragen aan Vroumarie van Bourgoengien, die in 1482 omkwam na de val van haar paard:
Want redelijkheid betekent: naar behoren, zoals het behoort (het Duitse Sollen); het woord betekent ook rede en tevens rechtvaardigheid. Redelijkheid zou eigenlijk de beste synthese kunnen zijn van het devies van P.C. Hooft: ‘Niet zonder hoofd, nooit zonder hart’
Laat mij de illusie - maar het is meer dan een illusie - dat de niet-verbale meesterwerken van de Europese cultuur onlosmakelijk verbonden zijn met de taal. Voor mij lijdt het geen twijfel dat het Lam Gods het stempel draagt van de taal van Van Eyck, evengoed als Rembrandts Nachtwacht Hollands-Nederlands is en het portret van Helène Fourment van Rubens een Vlaams-Nederlandse textuur heeft. Zou men ook niet kunnen stellen dat de Vlaamse (Nederlandse) taal door haar zoetgevooisdheid bijdroeg tot het hoofdkenmerk van de Vlaamse polyfonie, nl. het welluidend contrapunt? (Bossuyt, S., De Vlaamse polyfonie, Leuven, 1994, p. 25). Het Recht heeft ons geleerd dat de vorm - in casu de taal - de inhoud bepaalt: ‘forma dat esse rei’.
3. Een andere voorwaarde sine qua non is de meertaligheid. Of in geopolitieke termen uitgedrukt: voor het Nederlands is het meertalige Europa een zegen. Vlaanderen en Nederland behoeven grote meertalige culturele verbanden. Het is mijn diepste overtuiging dat de Engelse monocultuur niet alleen verschralend is, maar bovendien een regelrechte bedreiging is voor het Nederlands als wetenschapstaal. Verschralend omdat het Engels een der moeilijkste, doch tevens een der meest toegankelijke talen van de wereld is. De schitterende taal die het Engels is wordt in haar gesproken vorm - airport-English - herleid tot een povere taal, die iedereen kan begrijpen: een kinder-
taal.Ga naar voetnoot3 Verschralend ook omdat blijkt dat - enkele briljante uitzonderingen niet te na gesproken - een direct in het Engels geschreven bijdrage niet de kwaliteit heeft van een in de moedertaal geschreven en nadien keurig vertaalde bijdrage. Ethel Portnoy schreef: ‘Schrijven in een taal die niet je eigen taal is, is als lopen in andermans schoenen. Het is geen prettig gevoel en het ziet er ook niet natuurlijk uit’. Verschralend tenslotte omdat het communiceren van de wetenschap in één enkele wereldtaal, de creatieve inbreng van diverse talen en culturen dreigt te versmoren en tevens leidt tot een uniformiteit in het denken, waardoor elke originaliteit en kritische zin verloren gaan. De incitans om de eigen taal ook in haar wetenschappelijke instrumentaliteit te verfijnen en te vernieuwen, verdwijnt. ‘Vlaamse en Nederlandse universiteiten waar in het Engels gedoceerd wordt, maken de eigen studenten cultureel dakloos en beroven buitenlandse studenten van de mogelijkheid de rijkdom van de Nederlandse cultuur te ontdekken’. Aldus Bodifée, G., Enkel Engels, Standaard der Letteren, 27 januari 1990.
Deze monocultuur is ook een bedreiging, die pas duidelijk wordt wanneer men vaststelt hoezeer voornamelijk het Nederlands op de terugtocht is in het wetenschappelijk bedrijf, ten voordele van het Engels, waarbij ik mij soms niet van de indruk kan ontdoen dat het Engels meestal als pasmunt en helaas niet als wetenschapstaal wordt gekozen. Het Engels wordt aldus - om het in de taal van de kooplui uit te drukken - de dollar, waarmee we onze wetenschap in het buitenland verkopen.
Zelfs in een nog zo sterk nationaal-gebonden wetenschap als het recht stel ik vast dat vorig jaar 10% van de doctorale proefschriften in Vlaanderen in het Engels waren gesteld. Er bestaat een duidelijke trend om aan Erasmus- studenten alhier Engelstalige programma's aan te bieden, terwijl enerzijds onze studenten in Duitsland, Frankrijk, Spanje, Itatië de taal van die landen moeten leren en wij anderzijds moeilijk kunnen concurreren met Engels-Engelse programma's in Oxford, Cambridge, Exeter,...Persoonlijk mocht ik in mijn - uiteraard - Nederlandstalige cursus Europese rechtsbescherming te Gent in de loop der jaren niet alleen vele studenten uit Franstalig België ontvangen en opleiden, doch ook studenten uit de Volksrepubliek China, de Verenigde Staten, Griekenland, Algerije, Duitsland, Frankrijk en Zaïre.
Maar meteen houd ik hier vandaag een vurig pleidooi opdat onze Nederlandstalige elite een viertalencultuur zou ontwikkelen, niet alleen als een dam, maar ook als een pier: een dam tegen de onoordeelkundige verengelsing, een pier naar de open wereldzee. Yoko Tawada had niet ongelijk toen hij over eentaligheid schreef: ‘Ik had vaak een hekel aan de mensen die vlot hun moedertaal spraken. Ze wekten de indruk dat ze niets anders konden denken en voelen dan wat hun taal zo snel en bereidwillig aanbiedt’ (Yoko Tawada, Das Fremde aus der Dose, Graz, 1992). Onze tweede taal zou moeten behoren tot een andere familie, in casu
de Romaanse (Frans, Italiaans, Spaans, Portugees); een derde taal zou een wereldtaal moeten zijn die liefst tot een totaal andere taalfamilie behoort (Arabisch, een Slavische taal, Chinees, Japans) en de vierde taal zou dan in elk geval het Engels moeten zijn. Op de wereldcongressen van de Internationale Vereniging voor Procesrecht worden vier werktalen (Frans, Duits, Engels en Spaans) zonder opmerkelijke verschuivingen sinds 20 jaar gebezigd.
4. Het Nederlands kan via de meertaligheid aan kruisbevruchting doen, hetgeen betekent dat via het Nederlands een culturele en wetenschappelijke bevruchting tussen verschillende en uiteenlopende rechtssystemen kan plaats vinden.
Zo is het duidelijk dat vanuit Duitsland via Nederland het begrip ‘rechtsverwerking’ in België werd ingevoerd. Het opmerkelijke hierbij is dat dit begrip in de Franstalige doctrine èn rechtspraak van mijn land steeds in het Nederlands werd gehanteerd: ‘la rechtsverwerking’ (sic). Zo is het evenzeer bekend dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vanuit Nederland via de Nederlandstalige Belgische doctrine ten onzent burgerrecht hebben verkregen. Andersom lijkt het mij eveneens aanwijsbaar dat het provisioneel kort geding, dat uit de Franse Nouveau Code de procédure civile in de Belgische rechtspraak werd ingevoerd, via ons land in Nederland bekendheid en toepassing heeft gevonden (incasso-procedure in kort geding).
Tenslotte zou ik dit aan de hand van drie recente proefschriften willen illustreren, alle drie over contractenrecht, resp. van een Nederlands, een Franstalig Belgisch en een Nederlandstalig Belgisch jurist.Ga naar voetnoot4 Uit de analyse van de door deze drie jonge auteurs geciteerde juridische literatuur blijkt dat de Nederlandstaligen een brede rechtsvergelijkende waaier hanteren, terwijl de Franstaligen in België geleidelijk de Nederlandstalige doctrine ontdekken.
Dat het Tijdschrift voor Privaatrecht, waarin Belgische en Nederlandse bijdragen uiteraard in het Nederlands worden gepubliceerd, veelvuldig in Franstalig België wordt geconsulteerd, is een aanvullend bewijs van de bovenstaande stelling. Via meertalige samenvattingen kan men bovendien kennis krijgen van de Nederlandstalige rechtsleer en de desbetreffende bijdragen zo nodig doen vertalen.
5. Het Nederlands geeft Nederlandstaligen de kans op het internationale forum een belangrijke rol te spelen. Met deze stelling bedoel ik uiteraard dat het Nederlands, hoewel het geen medium op wereldvlak is, als kleine cultuurtaal een indirect medium is dat diegenen die het Nederlands spreken een bevoorrechte situatie verleent.
In 1985 vond een internationaal colloquium over procesrecht plaats in Coïmbra. De werktaal was Portugees, doch men wou elke dag een meertalige laten presideren. Na rondvraag bij de aanwezigen waaronder Fransen, Engelsen, Duitsers en Spanjaarden, bleken alleen de Italianen, Grieken, Zweden, Polen en Vlamingen tot deze taak in staat te zijn. Wat Monod als ‘le hasard et la nécessité’ (noodzaak en noodlot) betitelde, is voor kleine cultuurtalen de verklaring waarom zij een brokerage-functie (makelaars niet in koffie, maar in talen en culturen) toegewezen krijgen.
De twee werkgroepen die op dit ogenblik in Europa doende zijn om resp. het contractenrecht en het procesrecht te unificeren, worden voorgezeten door juristen die tot een kleine taalgroep behoren, een Deen (Ole Lando) en een Vlaming.Ga naar voetnoot5
6. Het Nederlands is een poort op de wereld, a room with a view. De burgers die leven in een beperkte cultuurtaal, kunnen uit de aard der dingen meer wereldburgers zijn dan diegenen die een internationale taal als wereldtaal hebben. Klinkt het te optimistisch, wanneer ik jonge Vlamingen, c.q. Nederlanders, wel eens The Guardian, de Frankfurter Allgemeine, nrc-Handelsblad, Neue Zürcher Zeitung, Corriere della Sera en Le Monde zie lezen? Heb ik het verkeerd voor, wanneer ik vermoed dat de Nederlandstalige intellectuelen, beneden en boven de grote rivieren, in hun bibliotheek ook de grote namen uit de wereldletterkunde bezitten en dit in de originele taal?
7. Nederlandstaligen zijn angsthazen wanneer zij buiten hun vertrouwde omgeving hun moedertaal zouden moeten spreken. Zuid-Afrikanen spreken Engels in Nederland; Vlamingen en Nederlanders spreken Frans in Brussel of pogen het te spreken. Dit steekt schril af tegen de euvele overmoed van Engelstaligen en Franstaligen. Zo was er ooit eens een Parijse dame die na een jarenlang verblijf in Den Haag uitriep ‘Il y a maintenant 25 ans que j'habite La Haye et il n'y a encore personne qui parle le français avec moi.’ Alleen de Engelstaligen vangen wel eens bot wanneer ze met Spaanstaligen in contact komen. Dit overkwam de reporter van Time-magazine die aan de abt van het Monasterio benedictino de Santo Domingo de Silos - u weet wel het Gregoriaans abdijkoor dat aan de top van cd hitparade staat - vroeg of hij Engels sprak. Deze antwoordde met een fier Spaans ‘No’, waarop het gesprek meteen beëindigd was. Laten we een voorbeeld nemen aan de Brazi-
lianen die in Europa - de interne markt - uiteraard Portugees zullen spreken, een taal die qua numerieke sterkte in datzelfde Europa, duidelijk na het Nederlands komt.
8. De angst is nodeloos, want de zorg om de Nederlandse taal in Europa is een democratische plicht. Hoe kan men ooit rechtsregelen en normen doen aanvaarden (Konsensfähigkeit), wanneer de burgers niet in hun eigen moedertaal van deze normen kennis kunnen krijgen? Hoe kan men nog van een democratie gewagen wanneer voor een aantal burgers de controle op het beleid onmogelijk zou worden gemaakt?
Uit de werkzaamheden in de Benelux-Commissie voor Eenmaking van het Recht heb ik maar al te goed geleerd hoe essentieel het is dat een wetstekst in zijn eigen taalkundige en rechtsculturele context wordt neergeschreven opdat hij correct zal worden begrepen. Deze ervaring, samen met de Belgische en Zwitserse ervaring, leert dat elke tekst inderdaad zijn eigen culturele inbedding heeft, en dus ook een wetenschappelijke begeleiding.
Reeds in 1958 werd in de eg verordend dat er vier officiéle werktalen zouden zijn (Duits, Frans, Italiaans en Nederlands). Thans zijn er negen, wat de integrale veeltaligheid bevestigd heeft. De cultuurparagraaf in het Verdrag van Maastricht (nieuw art. 128) is een nieuwe pijler voor deze democratische eis.
9. Onze enige grondstof is onze Nederlandse taal en cultuur, vectoren voor de wetenschap. Wij moeten geld veil hebben voor Nederlandse cultuurtempels en instituten, zoals Dante en Goethe-gezelschappen. Dat dit geen dagdromerij is, moge blijken uit de meer dan 180 universiteiten waar de studie van het Nederlands op het programma staat.
10. Bij elke thesis hoort een nepstelling. Laat er mij dus ook één wagen: in Europa dienen enkel de talen die in meer dan één land officieel worden gesproken als taal voor de Unie te worden behouden. Dit worden dan het Nederlands, het Frans, het Engels en het Duits. Mag ik er met enige nadruk op wijzen dat het dank zij België is dat deze nepstelling voor het Nederlands kan worden verdedigd!
Als Vlaming concludeer ik dat het ondenkbaar is dat het Nederlands in Europa tot verdwijnen gedoemd zou zijn. Wij hebben daarentegen in de tweede helft van de 20e eeuw bewezen dat wij, niettegenstaande de meertaligheid van België - ik zeg dank zij die meertaligheid - het Nederlands als volwaardige taal voor cultuur, onderwijs en wetenschap konden handhaven, en zelfs verder stuwen dan ooit tevoren.
Men kan makkelijk het standhouden van het Nederlands bewijzen aan de hand van dat prille begin in een liefdesvers ‘Hebban olla vogala nestas bigunnan...’, nu ongeveer 900 jaar geleden. Men kan bovendien technisch voorspellen dat het met een wereldwijd vertakt talencentrum mogelijk moet zijn met
elkaar via kleine hoor- en spreektoestelletjes - denk aan de walkman - te communiceren in de meest diverse talen, zonder het gevaar van Babelse spraakverwarring. Naar mijn mening kunnen we evenwel veel verder gaan dan een mechanisch-technisch behoud van onze taal. In een evenwichtig meertalig Europa krijgt het Nederlands meer kansen dan ooit voorheen. Zo wij bovendien een originele bijdrage leveren tot cultuur en wetenschap, zal het Nederlands zelfs nieuwe kansen krijgen.
Of zoals August Vermeylen, die later de eerste Rector zou worden van de Gentse Universiteit na haar vernederlandsing, het reeds visionair schreef in 1900:
‘Om Europeërs te zijn moeten wij eerst en vooral iets zijn...Onze roeping is, in eigen grond geworteld, ook het cultuur-leven onzer buren in ons om te werken tot eigen leven. En daar nu alles meegaat, het zelfstandiger optreden van de Vlaamse geest, de rijke ontwikkeling onzer nijverheids- en handelskrachten, de groei onzer sterk ingerichte volksbeweging, zien zij niet, die jammerlijke franselaars, welke rol in het grootworden der algemene Europese beschaving door een ‘tussenland’ als het onze kan gespeeld worden? Onze toekomst hangt grotendeels af van de grondige vervlaamsing van Vlaanderen. En daarom, in twee regels samengevat: om iets te zijn moeten wij Vlamingen zijn. Wij willen Vlamingen zijn, om Europeërs te worden’.
Het is mijn persoonlijke overtuiging dat het Nederlands, ‘dat oud goud van de eigen taal’, uiteindelijk wezensnoodzakelijk is om een intellectuele elite, die echt Europees denkt, in stand te houden.
- voetnoot1
- Champollion hield vol dat alleen de Egyptische hiëroglyfen ‘une pensée sans langage’ waren.
- voetnoot2
- Zie Deleu, J., Van bezuiden bezien.
- voetnoot3
- Volgens Mc Knight (English words and their background, 1923) worden in de omgangstaal slechts 34 basic words gebezigd.
- voetnoot4
- A.C. van Schaick, Contractsvrijheid en Nietigheid, Zwolle, 1994: een overvloedige Italiaanse en Spaanse literatuur, ook veel Duitse en Franse doctrine, één enkel Engels werk en uiteraard de Nederlandse rechtsleer, m.i.v. - wat minder voorkomt in Nederland - de Nederlandstalige rechtsliteratuur in België. P. Wéry, L'exécution forcée en nature des obligations contractuelles non pécuniaires, Brussel, 1993: overvloedige Franstalige (Frankrijk en België) èn - wat eveneens uitzonderlijk was - overvloedige verwijzing naar Nederlandse doctrine en Nederlandstalige Belgische doctrine. Matthias Storme, De invloed van de goede trouw op de contractuele schuldvorderingen, Brussel, 1990; een overvloedige Franse, Italiaanse, Duitse bibliografie, minder Engelse literatuur en vanzelfsprekend - zoals in Vlaanderen wel gebruikelijk - een uitvoerige vermelding van Nederlandse privatisten.
- voetnoot5
- Terloops moet ik opmerken dat de laatstgenoemde werkgroep, dewelke ik mocht voorzitten, met twee talen werkte, Frans en Engels. Bij nader toezien was in die groep Frans overheersend en nadien volgden Engels en Duits ex aequo, en tenslotte Nederlands.