Stiemer en Stalma
(1957)–Anton Koolhaas–
[pagina 100]
| |
zich mee kunnen voeren, terug naar de Spelevaarbaai. Daar zou de wondervis in de prachtige tuinen weer rond kunnen zwemmen, zoals zij dat vroeger had gedaan en daar zou haar licht, zoals toen, weer zo schitterend stralen als ooit te voren. Stiemer kon zich niet voorstellen, dat, als morgen de zon was opgegaan en hij zou vertrekken, het nog ooit weer nacht zou kunnen worden boven de blauwe zee. Het leek hem toe, dat wat nu kwam alleen maar dag kon zijn en nimmer nacht. Stiemer droomde, dat hij onder water in de Spelevaarbaai een huis had en dat hij voor het venster van dit huis zou zitten schrijven, terwijl zijn blikken zouden gaan door de tuinen en daar Stalma zouden volgen. Hij zag hoe zij daar rustig voortzwom en af en toe, zeer peinzend, een slag gaf met haar staart, zodat in het water achter haar en door de tuinen niets dan schittering was en blij licht. Dat schreef Stiemer dan op en dan keek hij weer uit zijn open venster, naar de vis, zo droomde hij. De morgen was inderdaad helder. Toen Stiemer wakker werd heerste er reeds bedrijvigheid. De meeste dieren hadden zich bijzonder uitstekend zitten wassen - ook de gnoe's, die er altijd uitzien of ze zes jaar op een stoffige zolder hebben gelegen - en zij hadden zich op het strand bij de Corrie opgesteld. Stiemer ging naar de kom met Stalma. Hij ving haar zacht en gewillig in het net en droeg haar snel naar zee, waar hij het net in het water legde en aan de Corrie bevestigde. Toen zeide hij dat hij klaar was en nu zou vertrekken. De secretarisvogel vroeg nerveus of Stiemer nog wat wilde wachten, aangezien men besloten had hem een struisvogel-ei te schenken. Hier keek iedereen zenuwachtig om, naar het eiland, want de struisvogel was er nog niet mee verschenen. Stiemer vroeg de secretarisvogel, of dat ei niet hier uitgebroed kon worden, zodat de jonge struisvogel een herinnering zou zijn aan het bezoek van Stiemer en Stalma. Dat ging en toen de struisvogel eindelijk, warm en opgetogen en zeer vermoeid, aan kwam hollen met het ei, beduidde iedereen heel blij ontroerd, dat hij zich niet behoefde te reppen. Toen nam Stiemer snel afscheid en stapte aan boord. Mijnheer, zeide de secretarisvogel, wij zullen allemaal wuiven aan de Zenithzijde van ons plekje gronds. Hij holde meteen enigszins huilend weg en alle dieren volgden hem, hoewel zij best wisten, dat Stiemer helemaal niet langs de Zenithzijde zou komen. Toen ging Stiemer ook erg ontroerd in zijn schip en voer weg, met Stalma. |
|