Een ruw zootje
Het gedrag van de oude Grommeldor was in hoge mate bevreemdend en Stiemer kon ook na lang nadenken er niet achter komen, wat de oppertandhaai met zijn vreemde seintjes, want dat het seintjes waren, daar twijfelde hij niet aan, bedoeld had. Stiemer gaf er het lange nadenken dus maar aan en hervatte zijn tocht naar Zoönesië. Sor was van het wachten in de Corrie, zonder dat ooit meer een teken van leven van de voornaamste opvarende te bespeuren viel, nogal nerveus geworden en hij kroop doodmoe en zonder zijn baas te begroeten in zijn mand, toen Stiemer dan eindelijk verscheen. Met een vaartje ging het nu op het eiland met de dieren af. In de verte zag Stiemer de vloot van de Boeglanders liggen en hij kon niet nalaten te grinniken bij de gedachte, dat die lui met al hun machinerieën en wapens, van het licht van Stalma zelfs nog niets bespeurd hadden.
Op Zoönesië heerste een nogal feestelijke stemming. Het vlot met het grote wild was in de loop van de middag zonder verdere avonturen weer op het strand gelopen en de geheimzinnige vrolijkheid van de opvarenden had aanstekelijk gewerkt op alle dieren van het eiland. Zij konden overigens alleen maar vermoeden, dat er op zee iets geheimzinnig-komieks was gebeurd; mededelingen daaromtrent kregen zij niet. De dieren waren aanvankelijk een tijd lang zwijgend om de opvarenden van het vlot blijven staan, maar tenslotte begonnen zij elkander te duwen en dingen te roepen als: kijk die gele, daarbij op een leeuw doelend, of: kijk die slurf, hierbij een olifant in het oog vattend. Eén was er echter, wien dat alles ten zeerste ergerde, en dat was de secretarisvogel. Ook tegen hem zeiden de leeuwen niets; zij mompelden alleen iets van de Pret- of Brulstaart en maakten daarbij een beweging met hun kop in de richting van de leeuw, die op het vlot zo