ling alle vier van achteren ferm water, zo zwaar hing dit plotseling. De vissers begrepen eerst in het geheel niet wat er gebeurd kon zijn. Zij lieten de stoomfluiten gillen en liepen als razenden heen en weer en vroegen elkander wat er gebeurd was; maar op het laatst begrepen ze dat ze iets héél groots gevangen hadden en aangezien ze van de afmetingen van Stalma niets afwisten, meenden ze dat het de wondervis wel zou zijn, die zij in hun net hadden. Dat gaf een vreugde van belang en men besloot af te wachten tot de mist was opgetrokken. Dan zou de gehele Boeglandse vloot getuige kunnen zijn van het ophalen van de lichtgevende wondervis, wier lichtgevend vermogen, naar de vissers nu trouwens wel konden vaststellen, nogal tegenviel!
De Boeglandse oorlogsschepen voeren ondertussen nog maar steeds met veel lawaai in een grote kring rond. De kapiteins waren allemaal al heel tevreden, dat zij niets van Grommeldor en zijn haaien en zaagkaaien bemerkten en de stemming aan boord was dan ook een heel stuk beter dan de vorige dag. Niemand had gemerkt dat de vissersschepen uit de kring waren geraakt en iedereen dacht, dat die nog druk aan het vissen waren in het midden. Midden in de kring lag echter iets heel anders dan het vreedzame deel van de Boeglandse vloot, want er lag een groot vlot met leeuwen, olifanten en apen er op! De apen hadden het varen er aan gegeven en zaten in de verte te turen om er achter te komen wat dat razend getoeter te betekenen mocht hebben. En midden op het vlot stonden op een hoop de leeuwen en de olifanten en als het niet zo mistig was geweest, zou men gezien hebben dat ook deze vervaarlijke dieren - evenals met de kippen het geval was geweest - de ogen vrijwel gesloten hadden.