Stiemer en Stalma
(1957)–Anton Koolhaas–
[pagina 64]
| |
De apen sloten, zoals de kippen al eerder gedaan hadden, langzaam de ogen! En de Boeglanders die zagen dat nu die verschrikkelijke vlotten al vlakbij waren en die verder niets dan een geheimzinnige stilte opmerkten, knepen eveneens de ogen toe, in de verwachting zometeen wel een verschrikkelijke slag, knal of stoot te zullen horen of merken, waarna dan wel alles uit zou zijn ook. Toen iedereen geheel wanhopig de ogen gesloten had, volgde die ontzettende slag ook inderdaad. Het was een ijselijke, zware, bulderende, alles te boven gaande en scheurende slag, die alles deed trillen en die afkomstig was van het grootste kanon van de Diepduiker, welks kapitein in uiterste wanhoop dit schot had afgevuurd. Maar aangezien niemand hem dit had zien doen, meende iedereen dat dit de knal was, die het einde van alles aankondigde en alles wat bevond nog benen te hebben om mee te kunnen springen, sprong met een gil te water. Juist op dat ogenblik kwam Grommeldor de oppertandhaai met zijn hele bende aangezwommen. En alle mensen en dieren in het water - ook de apen waren van de vlotten in het water gesprongen - die de ogen weer hadden opengedaan om zich zwemmend te redden, zagen het allereerst het verschrikkelijk en door woede vertrokken gezicht van Grommeldor, die zeer ontstemd was, omdat hij ook geschrokken was van het schot en die er dreigender dan ooit uitzag. Grommeldor werd nog woedender toen hij ontdekte dat de schepen niet voor anker lagen, zodat de zaagkaaien niets konden doorzagen en hij gaf deze dieren bevel de aanval te openen op de baggermolens. Bovendien sloegen de haaien, die er afschuwelijk uitzagen alle Boeglanders die weer aan boord trachtten te klauteren weer in het water, zodat het een vreselijke rommel werd. Temidden van al dat gewoel dreven de vlotten en daarop zaten, kurkdroog, de kippen, die in de overtuiging dat er toch nooit iets ergers kon gebeuren dan te water geraken, na het schot rustig waren blijven zitten. |
|