Stiemer en Stalma
(1957)–Anton Koolhaas–
[pagina 62]
| |
in een zeer opgewonden stemming geraakt en hoewel niemand zich precies kon voorstellen hoe een vis die licht gaf er uit zou zien, hadden ze toch allemaal van een dergelijk dier gedroomd en nu wisselden zij op het strand die nachtelijke ervaringen uit. Het was er dus een ontzettend geredeneer en de inscheping van de apen en de kippen ging met de allergrootste luidruchtigheid in haar werk. Meneer, zei een aalscholver tot Stiemer, als die lichtvis het niet prettig vindt om mij te zien, dan zegt u het maar gerust, dan vlieg ik een andere kant uit. Dan zou ik mij maar schielijk wegpakken, zeide toen de secretarisvogel, want zij vindt het zeker niet aangenaam u hier op te merken. Maar Stiemer zei, dat voorlopig niemand weg hoefde, want dat Stalma eerst nog aan hem moest wennen voor hij haar meenam. Toen stak de stoet van vaartuigen met de Corrie voorop weer in zee. Sor had een plaats gekregen op het eerste vlot en hij liep druk als een wezenlijke schippershond langs de rand heen en weer met de tong ver uit zijn bek. De apen stonden rechtop met de borst ver vooruit en de kippen glimlachten flauwtjes en hielden de ogen dicht. Het ging in snelle vaart op de Kraalbocht af en.... men kwam daar ongeveer gelijktijdig met de Boeglandse vloot! Iedereen was vrijwel verpletterd van schrik en Stiemer wilde onmiddellijk met de Corrie keren en de vlotten weer naar huis slepen, maar een van de apen van het eerste vlot geraakte zo in de war van het ijselijk voorkomen der oorlogsschepen, dat hij de Corrie ook niet meer vertrouwde en het touw waarmede het vlot aan Stiemer's duikboot zat, snel losmaakte. Daar dreven nu de vlotten met de dieren! En de wind blies hen recht op de Boeglanders af! |
|